Vandaag werd ik
tijdens mijn lunch in een Balinees eethuisje in Sanur gebeld door
Kun, een vriend van Citra (en van Henrice en Hedi natuurlijk) die
kunstschilder is. Toen ik twee jaar geleden in Yogya was, had hij ons
met een voor hem zo kenmerkend royaal gebaar allemaal mee uit eten
genomen. Hij had van Citra gehoord dat ik op Bali was en vroeg of ik
zin had om op stap te gaan.
Die Indonesische
gastvrijheid – ik vind het prachtig en ongemakkelijk
tegelijkertijd. Aanvankelijk zouden Citra en ik samen de eerste dagen
op Bali doorbrengen, maar Citra moest op het allerlaatste moment
afzeggen omdat ze een interview heeft in Jakarta voor een beurs om
naar Nederland te komen in september. Ze heeft vreselijk in de rats
gezeten omdat ze er niet voor me kan zijn deze dagen, ook al heb ik
haar keer op keer verzekerd dat ik mezelf prima kan bezighouden.
Ik had al een uur
met de eigenaar van het eethuisje zitten praten, en toen Kun
binnenkwam om me op te pikken was het eerste wat hij tegen die man
zei: “Ze is een professor uit Amsterdam!” Waaaahhhh. Ik wil even
geen professor uit Amsterdam zijn. Ik bén niet eens een professor.
In de auto vertelde
Kun me dat hij een vriend moest bezoeken in Ubud voor een of ander
ritueel – er is altijd wel ergens een ritueel voor in het
hindoeïstische Bali – en hij vroeg of ik mee ging. Hij moest me
dan wel heel even laten wachten op een plek waar ik koffie kon
drinken (want ik kon niet mee naar het ritueel), maar dan zou hij me
snel weer op komen pikken.
“Hij heeft een
opdracht van Citra gekregen,” dacht ik en ik bedankte hem nogmaals
voor de tijd die hij voor me vrijmaakte. Dan maar naar Ubud. Op dag
1. Eigenlijk was ik ook best nieuwsgierig.
Ik vertelde Kun over
mijn aarzelingen naar Ubud te gaan en over mijn (geromantiseerde) herinneringen aan Campuhan. We spraken half Indonesisch, half Engels,
hij had best wat tijd in Nederland doorgebracht, bij Ibu Hedi in
Leiden, en we belandden in levendige discussies over artistiek
onderzoek, kunst en wetenschap, het universitaire bestaan…
Toen we in Ubud
waren aangekomen dacht ik dat hij me bij een Indonesische variant van
een Starbucks zou droppen: waterige latte’s, veel backpackers en
jengelmuziek uit de boxen. Die verwachtingen maakten dat ik volstrekt
overdonderd was door waar hij me heenbracht: een complex met ruime,
stijlvolle pendopo’s waar hele schoolklassen Balinese dans aan het
oefenen waren, doorklieft door waterpartijen en karpervijvers met
bemoste beelden.
De oprichter van dit
bijzondere Arma Museum voor eigentijdse beeldende kunst (dat achter
de karpervijvers gelegen was) zat in sarong op een bankje op ons te
wachten en begroette ons met alle egards. Hij is een vriend – en
ik denk ook oudere weldoener – van Kun. “Ze is een professor uit
Amsterdam!” riep Kun hem nog toe en verdween want hij was al laat
voor zijn afspraak. “Kom, we gaan koffie drinken” zei deze Gung
Rai en ging me voor naar een schitterend terras, met uitzicht op een
tuin die zelf een schilderij zou kunnen zijn, zo stijlvol was hij
ontworpen.
Zo werd mijn
ongemakkelijkheid voortgezet, die ook een leuke opwinding was.
Iedereen was ingeschakeld om de (niet) professor uit Amsterdam bezig
te houden. Oeroesen, noemen ze dat in het Ind(ones)isch. Maar Gung
Rai wist in poëtische termen over zijn “living museum” te
vertellen en wist bovendien veel over Nederland te vertellen. En hij
had al snel door dat ik popelde om in de tuin rond te wandelen. Kijk
lekker rond, zei hij, en als je iets te vragen hebt dan weet je me te
vinden.
Het was een sprookjestuin: bloeiende bomen, bamboebossen, mysterieuze hoekjes met Ganesha’s en Krishna’s in zeeën van geofferde bloemen en jasmijngeuren. Paadjes, trappen en bruggetjes leidden over nog meer waterpartijen naar nog meer pendopo’s met grote gamelanorkesten, beelden, onverwachte doorkijkjes, vogels en wegschietende hagedisjes. Aan het museum ben ik niet eens toegekomen. Voor ik het wist was Kun weer terug. Hij giechelde dat hij blij was een excuus te hebben gehad om snel weer weg te gaan van het ritueel – hij moest immer een professor uit Amsterdam bezighouden.
Het was een sprookjestuin: bloeiende bomen, bamboebossen, mysterieuze hoekjes met Ganesha’s en Krishna’s in zeeën van geofferde bloemen en jasmijngeuren. Paadjes, trappen en bruggetjes leidden over nog meer waterpartijen naar nog meer pendopo’s met grote gamelanorkesten, beelden, onverwachte doorkijkjes, vogels en wegschietende hagedisjes. Aan het museum ben ik niet eens toegekomen. Voor ik het wist was Kun weer terug. Hij giechelde dat hij blij was een excuus te hebben gehad om snel weer weg te gaan van het ritueel – hij moest immer een professor uit Amsterdam bezighouden.
Wat heerlijk Barbara dat je hernieuwde kennismaking met Ubud zo verrassend, bijzonder en positief is verlopen! En als altijd.... heel onderhoudend om te lezen! genieten ! liefs Yolande
BeantwoordenVerwijderen