zaterdag 30 juni 2018

Honden en katten

Ik ben een kattenmens. Honden stinken, ze zijn opdringerig, slaafs en onbetrouwbaar. Katten zijn veel schoner, grappiger, intelligenter en zelfstandiger. Bovendien blaffen en bijten ze niet. Ik wist dat de eigenaar van Upala Java Huise twee honden heeft, dus ik had me daar mentaal een beetje op voorbereid. En die voorbereiding heeft geholpen.

In Indonesië leven honden buiten. Bij ons resideren ze in de kolong, de ruimte onder de verende planken vloeren van onze huizen. Ze komen niet aan je handen likken als je aan komt lopen, springen niet tegen je op, lopen niet je huis binnen om op je bed te gaan liggen.
Honden zijn namelijk haram (onrein) en dat is niet voor niets. Het zijn alleseters, net als varkens, en daarom kunnen ze parasieten bij zich dragen. Dus in Indonesië blijven honden op gezonde afstand en zo worden ze ook opgevoed.

Terwijl het hele dorp vrijdag (of dagelijks) braaf in de moskee zit, heeft iedereen  dus gewoon een hond. Om het erf te bewaken, hetgeen ze met verve doen als er een grote dikke boelèèè op een fiets komt langsrijden. Omdat ik nu eindelijk eens een keer met honden te maken heb die me niet meteen aflebberen, bespringen of met hun vieze poten door mijn huis stampen, kan ik ze een beetje leuk gaan vinden. Nou ja, Pepo is leuk. Verder moet ik het nog zien.


Pepo is echt grappig. Hij komt me altijd begroeten - als ik uit mijn huisje kom stappen, als ik terugkom uit de stad, of zomaar - maar zonder te dichtbij te komen. Als ik wegga, huilt hij eventjes. Hij zit nog trouwer dan anders naast me als ik iets aan het eten ben, gaat met zijn pootjes wiebelen terwijl hij rechter op gaat zitten en kijkt me vragend aan. Ik heb hem tot nog toe niets gegeven. Ik wil zijn strenge opvoeding niet verknoeien. Bovendien moet ie niet te dichtbij komen.

Het fijnste is wel dat als ik geen interesse toon, hij gewoon weer wegloopt om iets anders te gaan doen. Een zelfstandige hond! Geweldig.
Pepo wijst me er - waarschijnlijk zonder het te weten - op dat mijn houding tegenover honden is zoals die van racisten tijdens de apartheid in Zuid-Afrika. Honden zijn vies en vervelend - alle honden, behalve mijn hond. Mijn hond is een goede hond. Als alle honden zo waren als mijn hond, dan zou ik geen problemen hebben met honden. Heus.

Er is hier ook een kat - die geen naam heeft - en dat is echt een kreng. Een ongelooflijk doortrapte straatvechtster. Ze zit niet onder het huis, maar loopt over de daken. Ze is beide honden de baas. Ze hoeft maar te blazen of die zetten het op een lopen. 's Nachts hoor ik af en toe de meest ijzingwekkende gevechten en ik weet zeker dat ze daar bij betrokken is. En wint. Ze zit zich de hele dag parmantig te likken naast de vijverbakken met vissen, waar ze intussen naar zit te loeren. Als het even kan, glipt ze mijn  huis binnen om daar rond te snuffelen. 's Ochtends zit ze in mijn open badkamer stoïcijns toe te kijken terwijl ik mijn toilet maak.


Als ik op de bank op het platje voor mijn huisje zit, komt ze ernaast zitten en begint verongelijkt te mauwen. Ook maakt ze aanstalten op de bank te springen, maar als ik haar dan uitnodig op schoot te komen zitten, wil ze dat niet. Pas na enkele dagen had ik door dat ik op haar plek zit. Daar ligt ze dan te slapen en als ik langs kom lopen om iets uit mijn huisje te pakken kijkt ze me zo diepgiftig aan dat zelfs ik - een kattenmens - er een beetje bang van word.

Dus.... misschien zijn jullie hier getuige van een ware paradigmawisseling. Misschien...
 


donderdag 28 juni 2018

Schrijversretraite



Mijn djatihouten huisje aan de oever van de rivier staat op palen met verende planken vloeren. Het huisje is één kamer groot. Daarin staat een groot bed met een lekkere harde kapokmatras, een sofa met gulings en een prachtig oud (ik zou bijna willen zeggen: koloniaal) uitklapbureautje voor het raam, dat Mas Ali, mijn hospes, speciaal daarnaartoe heeft laten verslepen zodat ik een plekje heb om te schrijven. Want hier ga ik dus mijn boek afschrijven. (Maar ik zit hier, aan de kabbelende rivier, want daar is het nóg lekkerderderder:)
Mijn huisje (het is écht een pondok) heeft één stenen muur waarin een airco is gebouwd en aan de andere kant een douche. De badkamer is buiten (met een muurtje erom heen), onder een kathedraal van metershoge bamboescheuten. Naast het huisje staat een keukentje met een goedgevulde koelkast, waar ik thee en koffie kan zetten en een ei kan bakken op een eenpitter. Het keukentje kijkt ook uit op de rivier.

Samen met de reusachtige bamboe geeft de rivier koelte, die je pas waarneemt als je je de openbare weg op waagt, tussen de brommertjes en pick-upjes in de hitte van de zon. Langs de weg loopt het oude suikerrietspoortje, en verdomd, de suikerfabriek een paar honderd meter verderop is nog in gebruik, met dieselocomotiefjes en karretjes die leeg en vol heen en weer tuffen en de weeë lucht van suikkerriet.


Boven mijn bed in het rieten dak zit een macho van een tokè (een gekko), die je heel veel hoort, maar nooit ziet. Hij laat luid van zich horen zodra ik het licht aandoe: eerst laadt hij zich op, als een soort speelgoedautoaandrijving en dan roept hij een paar keer tokèèèèèè. Ik ben op zijn terrein - we moeten nog vriendjes worden, en dan - als alles meezit - huisgenoten. Het geluid is voor mij zo vertrouwd dat ik me geen moment druk maak om het feit dat er een hele dikke hagedis boven mijn hoofd hangt als ik lig te slapen. Elke keer dat hij zeven keer tokè heeft gezegd mag ik een wens doen. Daar heb ik als kind zelfs een liedje over geleerd. Maar deze slaat zo vaak zeven keer dat ik door mijn wensen heen ben. Ik ben een bevoorrecht mens.

Het gevoel dichter bij de natuur te staan doet een beetje oriëntalistisch aan, maar het is wel zo, hier buiten de stad. Deze passage is dan ook speciaal voor Eva, een van mijn trouwste blogvolgrs:

Mijn keukentje is open, dus alles moet in de koelkast, anders nemen de apen het mee. Vanmorgen raakte ik in gesprek met Mas Ali, terwijl mijn gesmeerde boterhammetjes met marmite voor me op tafel lagen. Toen ik me na het gesprek van 10 minuten aan de boterhammetjes wilde zetten, waren ze bedekt met mieren. Mieren die marmite lusten! Ik heb ze eraf geblazen en mijn brood alsnog opgegeten. Haha.

En op mijn eerste avond maakte ik weer een klassieke belandafout, door niet goed op te letten bij het aan de weg eten. Ik heb intussen door dat je best aan de weg kan eten, als het er een beetje schoon uitziet (niet teveel vliegen) en je maar heel voorzichtig bent met vlees, en goed gekookte spullen als soep eet bij je witte rijst, en voorverpakte drankjes.

Bij het kruispunt bij de suikerfabriek schieten de eetstalletjes tegen etenstijd als paddestoelen uit de grond. Heel gezellig met lichtjes en spandoeken (die hier ook spanduken heten) met de waar erop aangeprezen. Saté ayam uit Madura, zag ik. Ze zagen er lekker doorbakken uit daar op dat houtskoolvuurtje en roken heerlijk, dus ik zette me aan een van de tafeltjes tussen de spanduken en bestelde een portie.

Maar die portie was al een tijdje van het vuur af - in elk geval was ie koud en ik bedacht me pas na vier gretig opgesmikkelde stokjes dat dat niet zo'n slim idee was. Maar toen durfde ik de meneer uit Madura niet meer te vragen de rest nog even op te warmen, iets wat je eigenlijk gewoon altijd meteen moet vragen. Gelukkig was de doorstroming groot, om de haverklap kwamen er mensen op brommers langs om af te halen dus zo lang konden ze nog niet van het vuur af zijn. Dus ik at de rest ook maar op en vond dat ik maar moest boeten voor mijn onvoorzichtigheid.

Ik bereidde me voor op een nacht ellende, maar er gebeurde helemaal niets. Als zich geen stille parasiet in mijn lever genesteld heeft dan ben ik deze escapade goed doorgekomen, en heb mijn lesje geleerd voor de komende zeven weken. En jullie zijn weer op de hoogte van mijn stoelgang...
Huis van de heer des huizes, Mas Ali, schuin tegenover mijn pondok (met zijn toestemming op het internet geploft)

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...