zondag 22 juli 2018

Touwtje uit de brievenbus

In Yogya en omgeving hangt Jan Terlouws spreekwoordelijke touwtje nog uit de brievenbus. Omdat binnenruimtes en buitenruimtes in elkaar overgaan is het dichtdoen - laat staan op slot doen - van ruimtes relatief. Natuurlijk houd ik paspoort, telefoon en portemonnee bij me of in een afgesloten kastje, maar verder liggen spullen gewoon in en om het huis. Deuren kunnen dicht, maar dat hoeft niet altijd, want er is altijd wel iemand op het terrein die min of meer deel is van de huishouding.

Ik heb twee weken alleen doorgebracht op het erf van mijn hospes, diep in het bos. Ik heb me geen moment onveilig gevoeld, behalve als ik langs de valse honden van Pak Pekik moet. Het is opnieuw een voorrecht. De mensen om mij heen kan ik zo makkelijk vertrouwen omdat ze deel zijn van een gemeenschap die nergens heengaat; eventuele gestolen waar of misdrijven kunnen nergens verborgen worden. Je moet dat maar willen om je touwtjes uit je brievenbus te kunnen hebben hangen. Ik heb the best of both worlds: de sociale controle van een gemeenschap waar ik me niet zelf naar hoef te voegen als ik maar niet steel of me misdraag.

Maar ook zonder dit gegeven is iedereen die ik tegenkom betrokken. We zijn immers nieuwsgierig naar elkaar. Dat leidt soms tot grappige situaties. Wildvreemde mensen die voor mij gaan uitzoeken waar ik het beste mijn fiets kan neerzetten zodat ie niet gestolen wordt."Je moet begrijpen," zeggen ze dan, "dat de dingen hier niet zo goed gaan als in jouw land. Er is werkelijk een mogelijkheid dat mensen je fiets stelen hier."

Op zo'n moment is het leuk dat ik Indonesisch kan, en kan uitleggen hoe het zit met de fietsendiefstal in Nederland. En dat je je fiets daar op slot moet zetten, bij voorkeur met een slot dat steviger is dan de fiets. Maar niemand gelooft me, natuurlijk. Hier zet je je fiets niet op slot. Er is altijd wel iemand die zegt er op te letten en dat ook doet. "Zet hem hier maar neer hoor." "Moet ie op slot?" "Nee joh! Ik ben er toch?" "OK, dankjewel." En fooien daarvoor worden weggewuifd - niet nodig.
Gisteren was ik aan het fietsen in de sawahs en omdat ik er een hekel aan heb dezelfde weg terug te gaan als ik gekomen ben, vond ik op google maps een weg die me een mooi rondje kon laten rijden. Maar in het echt kon ik die weg niet vinden.

Voor de moskee in het dorpje stond een jongen van een jaar of vijfentwintig. Hij vroeg me in het Engels of hij me misschien kon helpen. Ik legde bovenstaande uit in het Indonesisch en hij zei dat de weg die ik zocht achter de muur lag waar we tegenaan keken.

Ik wijs je de weg wel, zei hij, en holde op zijn slippertjes naar huis om zijn fiets te pakken en met me mee te rijden. We hobbelden op onze fietsen door het dorp. Mas Faridi was dolblij zijn Engels te kunnen oefenen, ik vond het leuk om Indonesisch terug te babbelen.

Hij is bijna klaar met een zesjarige predikersopleiding aan de Islamitische Universiteit in Yogya en heeft de hele verdere dag de ook bij mij aanwezige vooroordelen over vrome moslims zowel overhoop geschoffeld als bevestigd. Zoals dat gaat met vooroordelen. Die ijken zich telkens weer aan de perfide stereotypen die een mens met zich meedraagt, als nauwelijks herkenbare en nauwelijks erkende versteende reducties van wat we ervaren of denken te ervaren. Wat ik ervaar als afwijking of bevestiging van iets wordt gevoed door dat stereotype als verborgen norm, en daar baal ik van. Het enige antwoord daarop voor mij is het stereotype herkennen en erkennen als reductie en verstening.

Om te beginnen is het kennelijk voor Mas Faridi geen enkel probleem om met een niet-islamitische vrouw van boven de 40, ongetrouwd nog wel, op stap te gaan. Over al die aspecten van mijn identiteit was ik maar meteen heel duidelijk geweest. We praatten over muziek, kunst en cyultuur - allerlei soorten -, verschillen tussen landen (in Nederland is het niet zo gek om niet te trouwen - dat wist ie al, en de voordelen daarvan beaamde hij zelfs), en verschillende geloofsovertuigingen. Ik corrigeerde zijn Engels; hij corrigeerde mijn Indonesisch.

Toen hij me bij de hoofdweg had gebracht waren we in zo'n levendig gesprek beland dat ik voorstelde om een kopje thee te drinken zodat ik hem kon bedanken. In plaats daarvan koos hij voor een ijscoman aan de weg, waar je van die klonters koude zoete gelei en iets melkachtigs in een zakje met een rietje kan kopen. Ik ben vergeten hoe het heet, maar het is erg lekker en je krijgt er gegarandeerd buikpijn van. Dus ik sloeg even over en kocht er een voor hem.

Bij de ijscoman stond het halve dorp te praten over het Bantul Art Festival, met Ketoprak, Wayang Kulit, allerlei mooie voorstellingen. "Als je zin hebt, rijd ik je er zo heen op de brommer", zei Faridi. Dat leek me wel een leuk idee. Dus we besloten die avond af te spreken op het kruispunt bij de suikerfabriek. Hij zou een extra helm voor me meenemen.

Thuis dacht ik "Ik zou dit nergens anders ter wereld doen: bij een wildvreemde jongeman achterop de brommer springen. In Nederland niet, in de rest van Europa niet, om over Zuid-Afrika en India maar te zwijgen."

Toch heb ik het in Indonesië al verschillende malen gedaan. In Yogya, op weg naar de vogeltjesmarkt, op Sumba op weg naar een begrafenis. Beide keren dacht ik bij mezelf: is dit wel verstandig? Maar beide keren voelde mijn intuïtie goed en daarom besloot ik het wel te doen. Die intuïtie was hier ook goed.

Ik checkte het nog wel even bij Mbak Nonik, maar zij zei: "Als hij een godsdienststudent is zal het wel goed zitten met zijn bedoelingen." Ik had mezelf ook al op dat argument betrapt, al slaat dat natuurlijk nergens op. Maarja. Kwaad kan hij me niet echt doen; ik ben twee koppen groter en ook wat breder, en als hij vervelend wordt bel ik gewoon een gojek om me thuis te brengen.
Maargoed. Ik had dus een hartstikke leuke avond met Mas Faridi. We reden op de brommer naar Bantul, giechelden over de belachelijk lange openingsceremonie met het plaatstelijke school-symfonie-orkest en het gezamenlijk zingen van het volkslied, en we bekeken daarna de ketoprakvoorstelling  over de verdrijving van de Nederlanders en de oprichting van de republiek - weer grote hilariteit natuurlijk.



En in zo'n slaperig plaatsje als Bantul was ik natuurlijk de enige witte. Mas Faridi was niets minder dan ontsteld toen we het festivalterrein op liepen. "Oh my God", zei hij in onvervalst Indonesisch Engels. "Iedereen staaaaaart naar je". "Dat is waar ook", dacht ik. Ik ben er al weer aan gewend; in elk dorp dat nauwelijks of niet buiten de Yogyase ringweg ligt, word ik net zo aangestaard en nageroepen als in de binnenlanden van Sumba. Ook ik ben onderhevig aan stereotypen in de hoofden en harten van mijn medemensen. "Wen er maar aan," zei ik tegen Faridi. "Ik ben de freak in de freakshow - voorstelling of niet - en jij bent nu mijn mede-freak." Daar moest hij erg om giechelen.
Na de voorstelling kwamen we over onze respectievelijke expertises te spreken, over het belang van muziek voor het uitdragen van geloof, en over het overdragen van kennis. Hij komt op me over als een zelfstandig denker, die op inhoud gericht is. Hij is nieuwsgierig, wil weten hoe het zit, vraagt door. Je mag dat verwachten van een student aan een universiteit, maar het geldt zeker niet voor al mijn studenten in Nederland. Weer een vooroordeel over vrome moslims ontkracht.

En toen ie me netjes in het bos voor mijn huis had afgezet zetten we de discussie over zingen, reciteren en het overdragen van geloof en kennis nog even voort. Ik vertelde hem over een gebed dat ik alleen op vrijdag hoor (de zondag voor moslims) en dat me recht in het hart raakt. Het is - in tegenstelling tot de overstuurde kakofonie van het reguliere 5-keer-per-dag gebed - mooi gezongen, in een aarzelende zoekende modus met alleen grote tertsen en kwarten en af en toe een overmatige secunde.

"Oh, is dat deze?" vroeg hij, en begon ondanks zijn eerdere stellige uitspraak dat hij niet kan zingen en geen wijs kan houden het gebed te zingen. Midden in het stille bos. Het was prachtig, op toon, met een helder, rond timbre. Elk woord sprak hij met aandacht en precisie uit en ik kon het niet verstaan maar het raakte me. Het is geen gebed, legde hij uit, en ook geen zang, maar een recitatie uit de Koran.

Welk vers zing je, vroeg ik, toen hij uitgezongen was. Dat wist ie niet, en hij had het zich ook nog nooit afgevraagd. Beheers je dan geen Arabisch, vroeg ik. Nee, hij sprak geen woord Arabisch. "Ik hoef alleen te weten hoe je deze passages moet leren aan kinderen die ze moeten zingen in de pesantren, de Koranschool," zei hij. "Daar heb je geen Arabisch voor nodig."

Dus ik kauwde de rest van de avond op een gevoel van bevestiging dat ik bij uitzondering liever kwijt  dan rijk was...


vrijdag 20 juli 2018

Suikerfabriek

Het klinkt net zo smakelijk als Sjakie en de Chocoladefabriek: op een steenworp afstand wonen van een suikerfabriek, maar ik kan weinig smerigers verzinnen dan een suikerfabriek.

Dat vond ik als kind al - die weeë lucht van suikerriet, en mijn afkeer kreeg een extra dimensie in Zuid-Afrika, waar ik een tijd intiem was met iemand wiens voorouders tientallen jaren in indentured labour (onder wurgcontract / feitelijke slavernij) het suikerriet omzetten in het nog immer veelgevraagde consumptiegoedje. In Zuid-Afrika is het een troop: sugar canes staan symbool voor de industriële uitbuiting van volkeren uit het hele British Empire, die daarvoor de wereld over werden gesleept.

Ook als ik hier met Citra langs de fabriek rijdt, zegt ze giechelend: oh, oh, oh, wat is dit Belanda, waarmee ze zoveel wil zeggen als: hoe ouderwets koloniaal. Die treintjes over het spoortje zijn inderdaad van anno dazumal, en de fabriekshuizen zijn duidelijk ook nog uit de koloniale tijd.



De fabriek lijkt soms een levend wezen; hij vormt een lichaam van bedrijvigheid om zich heen: winkeltjes, stalletjes, becaks en ojeks, politiepostje, apotheekje, supermarktje. De beste indicatie om waar dan ook in Yogya te vertellen waar ik verblijf (want dat wil elke voorbijganger als eerste weten) is het noemen van de Madukismofabriek. Iedereen weet waar dat is.



De fabriek klinkt soms ook als een levend wezen. Een paar keer per dag stoot hij een onwaarschijnlijk gehuil uit. 's Avonds laat heeft dat iets diep unheimisch. Ik dacht eerst dat het een fluit van een van de locomotieven was, maar die zijn te klein om zo'n lang en diep gehuil uit te stoten. Er zal een fabriekspijp ontlucht worden ofzo.

Soms kleurt 's avonds de hemel rood, omdat stukken suikerrietland in brand worden gezet. Ik hoop altijd maar dat de fik niet overslaat op mijn bamboebos, want dan ben ik kansloos, zo in de droge tijd, maar het is altijd ver weg, en aan de overkant van de rivier.

Voor mij is de levendigheid van de fabriek schijn, of tenminste maar één kant van de medaille. De andere kant betreft een koudmakende doodsheid die ik in mijn lijf en leden kan voelen: de norse stenen gebouwen, de hoge muren, de Oostblokaanblik. Indentured labour bestaat officieel niet meer, maar er lopen in en om de fabriek genoeg mensen rond die zichtbaar hun beste jaren aan de fabriek gegeven hebben.

De meest overweldigende indruk van dood en verderf is de stank, waar ik gelukkig thuis helemaal niets van merk, maar wel als ik om of langs de fabriek fiets. Dan moet ik soms bijna kotsen van walging en ondervind ik aan den lijve hoe ongelooflijk vervuilend geraffineerde suiker is, en wat een prijs we betalen voor processed food.
De stank is eigenlijk geen stank maar een soort vloeibaar zijn van de lucht, waarbij je een soort stroop inademt, vermengd met chemicaliën. De sawahs direct om de fabriek liggen vol rotzooi, plastic, zooi, waarschijnlijk gedumpt. En iedereen rijdt en loopt en eet en baadt en leeft er gewoon doorheen.

Retorika Indonesia

Het boek is af, althans voorlopig - na de peer review zal er wel weer wat aan moeten voor het gepubliceerd wordt. Het is een doorlopend betoog, teruggebracht van bijna 160.000 woorden naar 97.000 (zeg maar van 400 pagina's naar 250). Veel voorbeelden zijn eruit, en veel herhalingen van argumenten zijn eruit. Het is ongelooflijk veel beter leesbaar geworden. Goed advies van mijn uitgever: eerst inkorten, dan kijken we verder.

Ik zag vorige week al dat ik niet de geplande 2 dagen per hoofdstuk, maar slechts 1 dag per hoofdstuk nodig had om het boeltje recht te trekken. Wat zou ik daarna eens gaan doen, met vier weken Yogya? Redigeren is leuk, maar voor je het weet dijt zo'n boek weer uit. Ik moet vooral niet teveel tijd hebben voor iets. En van de gedachte dat ik vier weken vakantie zou moeten houden werd ik een beetje zenuwachtig. Ik kan daar nu eenmaal niet zoveel mee. 

Ik wil al heel lang eens goed Indonesisch leren, niet dat pasarmaleis dat ik nu vloeiend maar slordig bij elkaar rommel. Bij de Universitas Gadjah Mada geven ze taalcursussen aan bezoekende studenten en onderzoekers. Ik ken de universiteit goed want mijn vader was er jarenlang aan verbonden als gastdocent, hetgeen de reden was dat ik de eerste tien jaar van mijn leven drie maanden per jaar op Bulaksumur, de universiteitscampus, doorbracht. Het wijkje is eigenlijk een soort van thuis.

Dus ik mailde het taalcentrum van de uni met de vraag of ik een individuele intensieve cursus zou kunnen doen - ik heb immers alle tijd van de wereld. Wanneer ben ik nou weer eens vier weken in Yogya zonder veel om handen?

Dat kon. Het kost een lieve duit, maar dan heb je ook iets leuks: ik kon meteen deze week beginnen en ik heb drie privédocenten tot mijn beschikking: een voor schrijven en grammatica, een voor lezen en vocabulaire, en een voor luisteren en converseren. Alle docenten zijn afgestudeerde of gepromoveerde taalkundigen. Ik krijg 15 uur per week les plus nog een tutorial van 2 uur per week met een bijna afgestudeerde MA-student Engels, met wie ik kan oefenen.

Maandag moest ik een plaatsingstest doen en op basis daarvan werd ik ingedeeld op het eennahoogste niveau (beginnend-gevorderd). Dat verbaasde me nogal, want ik vind zelf dat ik de taal nogal beroerd beheers, maar bij het taalcentrum krijgen ze veel mensen binnen die helemaal bij nul moeten beginnen, natuurlijk, dus dat verklaart het wel. 

Tot nog toe ben ik erg tevreden. Het is erg degelijk en erg activerend. De docenten spreken geen woord Engels met me (al kunnen ze het wel). Alles wat ik niet snap leggen ze uit in het Indonesisch. Bij mijn allereerste conversatieklas vanmorgen werd ik gewoon zelf voor de klas gezet (een lege natuurlijk, behalve mijn docent) om in het Indonesisch een college te beginnen. Dat nam hij op met zijn telefoon en daar krijg ik volgende week gedetailleerde feedback op. 

Het culturele aspect is ook veel leuker dan ik dacht. In mijn hubris ging ik ervan uit dat ik dat niet echt nodig heb, maar niets is minder waar. Als je in Indonesië een lezing of een college begint, dan moet je weten hoe je je publiek begroet, aanspreekt, en hoe je vervolgens je autoriteit als docent bevestigt door jezelf zowel inhoudelijk voor te stellen als op een nette, passende manier een saamhorigheidsgevoel te kweken tussen jou en het publiek. In Europa zijn we gewend dergelijke plichtplegingen tot een minimum te beperken; je biootje kunnen de aanwezigen wel in het conferentieboekje lezen, maar hier rust je autoriteit op de manier waarop je zo'n inleiding vormgeeft.

Die is opgebouwd uit vaste onderdelen, waarmee je kan spelen en variëren - het is eigenlijk net componeren - zoals de juiste aanspreekvormen en begroetingen voor de juiste mensen, je naam, achtergrond, opleiding, werkervaring, maar ook, bijvoorbeeld, hoe mooi, nieuw, belangwekkend, indrukwekkend de plek of het evenement is waar je mag spreken, hoe dankbaar je degenen bent die jou daartoe in staat hebben gesteld. Dat zijn niet per definitie lege woorden of formules, je kunt ze vormgeven met wat je werkelijk motiveert om te doen wat je op dat moment aan het doen bent en wat je bindt aan de plek waar je dat staat te doen. En je moet er de tijd voor nemen. 

Die inleiding moest ik dus oefenen, maar ik dwaalde tijdens mijn biografie af naar mijn onderzoeksonderwerp, maskanda, en toen mijn 5 minuten op waren vroeg mijn docent ironisch: was dit de inleiding of het college? Het wees me weer op iets wat ik al weet: ik vind het moeilijker om over mezelf te praten dan over mijn onderzoek. "Maar waarmee je je publiek warm kan maken," zei mijn docent, "is dat je hier drie huizen verderop bent opgegroeid en dat je vader hier geboren is. Dát willen mensen horen. Dan hangen ze daarna aan je lippen." Er is zelfs een omschrijving voor in het Indonesisch: teknik menjadi sesama - saamhorigheidstechnieken. Leuk toch, die ouderwetse retorica. 

dinsdag 17 juli 2018

Angstbezwering

De paradigmaverschuiving in katten- en hondenvoorkeuren wordt voor onbepaalde tijd uitgesteld nadat ik een goed deel van mijn zondagmiddag doorbracht op de eerste hulp van een klein ziekenhuisje in Bantul, een ruraal voorstadje van Yogya. Slangen, spinnen, hagedissen - die zijn allemaal te bang voor mensen om een gevaar te vormen. Maar die smerige - niet voor niets haramme - rothonden zijn veel gevaarlijker. Ik schrijf er nu pas een blog over omdat ik nu zeker weet dat het helemaal goed komt. En ik ben weer even herinnerd aan de kwetsbaarheid van mijn lichaam.

Ik had zondagmorgen mijn nieuwe conclusie afgeschreven en was de sawahs ingefietst om uit te waaien. Naar Imogiri en terug. Met ruim 30 km in de benen (voor mijn fietsende broer en schoonzus is het niets, maar voor mij wel ;-), reed ik het bospad op naar huis, zoals altijd langs de erven van een aantal buren die allemaal honden hebben.

Die staan meestal achter een hek te blaffen, maar bij Pak Djoko Pekik, een van Indonesië's meest beroemde schilders, lopen die krengen los. In een roedel van een stuk of acht kwamen ze me tegemoet, agressief blaffend. Ik denk dat ze mijn angst roken. Ik hield mijn vaart bewust in, om geen jaaginstinct op te wekken. Maar dat baatte niet. Eentje sprong en hapte.

Ik gaf een schreeuw, van schrik en pijn, en dat hielp. Ze verwijderden zich. De kaken van de hond hadden meer als een klap tegen mijn enkelbeen gevoeld dan als een beet. Maar ik kon desondanks voelen dat de boel openlag. Ik besloot niet te stoppen, de laatste 150 meter naar huis gewoon door te fietsen, en in de rust van mijn eigen tuin de wond te bekijken en schoon te maken.

Alcohol en schone zakdoeken zitten altijd in mijn tas. Ook van mijn moeder geleerd. Het was een hele kleine wond, een schamp, en het bloedde dus ook niet goed, wat ik geen goed nieuws vond. Ik riep Mbak Nonik en Mas Yudi erbij, die in het huis van mijn hospes aan te werk waren.

Ze waren beide heel erg rustig en heel erg alert. We overlegden wat we zouden doen. Naar een dokter gaan als de wond of voet ging gloeien, of nu maar meteen. We besloten voor dat laatste en dat was eigenlijk meer hun beslissing dan de mijne. Ze pakten hun brommers. Ik ging bij Mbak Nonik achterop, Mas Yudi reed er achteraan.

In de uren die daarop volgden weken ze geen moment van mijn zijde. We reden naar de eerste-hulppost om de hoek (de honden van Pak Pekik waren intussen in geen velden of wegen meer te bekennen); de dienstdoende arts had geen middelen om te helpen, maar liet er ook geen misverstand over bestaan dat ik onmiddellijk naar het ziekenhuis moest.

Het dichtstbijzijnde ziekenhuis is in Bantul, dus wij weer op de brommer, eerst langs het huis van Yudi en Nonik om helmen te halen, want we reden zonder. Kennisgemaakt met hun hele familie, allemaal bij elkaar in een kamertje achter een winkeltje met matrassen op de grond: oma's, zogende moeders, hangende neven, en aan flesjes frisdank lurkende nichtjes in schooluniform. Alles ging snel en efficiënt: kennismaken, heel even babbelen, medeleven betonen, helm, en op de brommer naar Bantul.

Op de eerste hulp van het Muhammadiyah-ziekenhuis was net zo'n combinatie van chaotische drukte en stoïcijnse efficiëntie. Het was één zaal, met acht of tien provisorische plekken met brancards waar gereanimeerd of iets anders acuuts gedaan kon worden. Alle plekken waren vol met mensen die verschrikkelijk veel pijn hadden. Slachtoffers van verkeersongevallen die er niet om logen werden langs me heen gereden: improvisorisch gespalkte benen, jongens met hun halve gezicht in de kreukels (zonder helm op de brommer...), etc.. Ze kreunden op een soort van sub-woof-bass toonhoogte, een diepe, dierlijke uiting van pijn.

In het midden van de zaal stonden twee bureautjes met twee piepjonge zaalartsen in witte jassen erachter. Ze hadden nauwelijks dons op hun kin. Terwijl om hen heen de wereld verging, waren zij onverstoorbaar aan het bellen met collega's, en formulieren met anamneses aan het invullen. Ik denk dat het net zo werkt als in Nederland: de co-assistenten hebben dienst op zondagmiddag, en als ze twijfelen bellen ze met hun leidinggevende om de goede beslissing te nemen

Ze vroegen me te gaan zitten op een stoel voor een van de bureautjes en ik moest begrijpelijkerwijs eventjes wachten, maar toen vroegen ze me wat er aan de hand was. Engels was er niet bij, maar dat had ik verwacht. Ik had op de brommer zitten oefenen hoe ik het kon uitleggen in het Indonesisch. En dat is nogal wat, want ik heb een heupprothese. Als die geïnfecteerd raakt, dan kan ik aan de zoveelste heupvervanging of erger. Ik legde uit dat ik eigenlijk met mijn heupkliniek in Nederland zou moeten overleggen welk antibioticum het beste is om dat te voorkomen.

Dat kon niet. Met mijn telefoon kan ik niet naar Nederland bellen. Een telefoon van het ziekenhuis kon ik niet gebruiken. Dus we moesten het doen met wat er was. De artsen wilden niet te lang wachten met toedienen, en ze hadden nog meer te doen.

De zaalarts nam mijn bloeddruk op (130 over 90, en dat na 30 km fietsen bij 34 graden, de schrik en pijn van een hondenbeet, en de concentratie om iets uit te leggen in een taal die je nauwelijks machtig bent, dus over mijn fitheid hoef ik me geen zorgen te maken), hij checkte of de wond goed schoongemaakt was (dat was ie) en belde met een andere arts om het heupprotheseprobleem te bespreken.

Daar kwam een voorschrift uitrollen. Geen injectie, maar een pillenkuur van vijf dagen en wat pijnstillers. Thuis kon ik via de wifi Johan bellen en ik vroeg hem bij de Maartenskliniek te checken of voorgeschreven antibioticakuur wel een afdoende antwoord zou zijn op het infectiegevaar van de prothese. Dat bleek zo te zijn. In de Maartenskliniek zouden ze precies hetzelfde hebben voorgeschreven in dezelfde dosis.

Dus dat was 1-0 voor mij en voor de donzige zaalartsen van Muhammadiyah, maar gerust was ik toch niet, omdat ze bij de Maartenskliniek lieten weten dat de behandeling geen garantie was voor een goede afloop van de zaak, en zeker niet door de gebruiksaanwijzing die op mijn zakje medicijnen stond: 2 x daags, kuur geheel afmaken, innemen tijdens of na het eten, gebruiken volgens voorschrift arts en dan als laatste voorschrift: "Bid tot Allah voor u dit medicijn inneemt" met de impliciete maar niet te missen boodschap: "als het niet afdoende werkt, heb je niet hard genoeg gebeden."
Het wees me weer op de zekerheden die ik nodig heb als ik geconfronteerd word met mijn kwetsbaarheid. Hoe bezweer ik mijn angst het beste? Door alles te doen wat ik kan doen om een mogelijke ramp te voorkomen. Voor iemand uit een dorpje bij Bantul is dat bidden tot Allah. Voor mij is dat aan iedereen die voor mij medische autoriteit heeft vragen wat er moet gebeuren om zo'n rampenscenario voor te zijn. Dus ik ging de volgende dag - ook op aanraden van Johan als lid van het nog steeds werkzame heupteam - naar het ziekenhuis dat ik zelf het beste ken en dat als beste in Yogya aangeschreven staat: het Panti Rapih, om de hoek van waar ik ben opgegroeid, naast de universiteit.

Panti Rapih is door Nederlandse zusters opgericht in de jaren twintig. Heel katholiek Indonesië lijkt verzameld in dat ziekenhuis. De artsen die er werken heten Stephanus en Yosef, Maria en Lucia, ook al zit er ook een enkele Mochamad tussen. Vrouwen (zowel staf als patiënten) lopen zonder hoofddoek, behalve de nonnen die er ook nog steeds zijn. Aan elke pilaar hangt een kruis met een lijdende Christus.

Vrouwelijke patiënten (alle patiënten) worden aangesproken met Nyonya, iets wat ik in geen 30 jaar meer gehoord heb. Toen ik heel klein was werd mijn moeder nog wel eens Nyonya genoemd door de mensen die wij vroeger "de bediendes" noemden, maar dat werd al heel lang geleden gewoon Ibu. Een overgang van Vrouwe naar Mevrouw ongeveer, of van Your Ladyship naar Madam.

Ik heb de hele maandagmiddag doorgebracht in Panti Rapih: wachten, nummertje trekken, basisarts spreken, nog zelfde dag doorverwezen naar de orthopeed, weer een nummertje trekken, systeem doorkrijgen hoe je je briefje met nummertje eerst aan de assistent van de arts moet geven (kloppen op de deur - deur op een kier  want er is intussen een andere patiënt binnen - briefje aangeven - deur weer dicht - wachten tot je opgeroepen wordt).

Terwijl ik zat te wachten heb ik me afgevraagd waarom al dat ge-Nyonya, de bijbelse doktersnamen en de kruizen aan de muur me zo geruststelden.  Een lijdende Christus aan elke pilaar is immers net zulke bijgelovige zooi als "Bid tot Allah voor gebruik". En de artsen van Muhammadiyah hadden precies het juiste gedaan, bevestigde ook de opperorthopeed van Panti Rapih die ik aan het eind van de dag te spreken kreeg.

Deze dr. Alexander Matius was weer een stereotype orthopeed: volstrekt overtuigd van zichzelf. Wel drie woorden Engels, maar dat was maar goed ook, want hij sprak zo snel Indonesisch, ondanks mijn herhaalde mededeling dat ik het niet goed kon volgen, dat we het Engels nodig hadden. Al dat wachten had me piekerig gemaakt; ik had scenario's bedacht: "de orthopeed moet de Maartenskliniek kunnen bellen als ik koorts krijg, repatriëring overwegen, enz."

Toen hij het wondje en mijn been zag, zei hij: "U bent gewoon bang." Dat beaamde ik. "Er is niets aan de hand" zei hij. "Maar wat als ik koorts krijg" zei ik. "Wat gaan we dan doen?" "U krijgt geen koorts" zei hij, "want er is helemaal geen ontsteking. De wond is schoon en zo goed als dicht, niet rood, niet gezwollen, het been is gezond. Als u de wond schoonhoudt, kan er niets gebeuren met uw prothese." 

Hij checkte het antibioticumvoorschrift, drukte me op het hart de kuur af te maken en binnen 5 minuten stond ik weer buiten. Een ouderwetse arts is net als Allah: "als u mij gelooft komt alles goed." Hij heeft alleen wat meer kennis van zaken, hetgeen voor mij nodig is om hem te kunnen geloven. Maar het mechanisme van angstbezwering werkt hetzelfde. Iemand vertelt je dat het goedkomt en neemt twijfel weg. Ik ben gerustgesteld.

vrijdag 6 juli 2018

Papua Merdeka

Op de terugweg van een zoektocht naar marmite (vergeefs - zelfs bij Mirota Kampus hadden ze het niet en dat is een heel eind vanuit Bantul), stuitte ik in Yogya op een heuse demonstratie. Midden op het kruispunt waar de immer overladen Jl. Malioboro zijn verkeerstromen vlak voor de keraton links en rechts uitspuwt langs het hoofdpostkantoor en het hoofdkantoor van de Bank Indonesia.

Daar stond een handjevol mensen uit Papoea in een cirkel midden op het kruispunt met een spandoek en een megafoon, met ongeveer evenzoveel Indonesische politieagenten ernaast, en bussen, auto's en brommers die er omheen raasden.

In de Indonesische provincie Papua (voorheen Irian Jaya) worden al decennia de mensenrechten grof geschonden, Papoea's worden in de rest van Indonesië systematisch gediscrimineerd en de rijkdommen van het land komen in maar heel beperkte mate ten goede aan de plaatselijke bevolking. Ik weet dat omdat mijn moeder zich er al even zovele decennia mee bezig houdt en ik wel eens ballingen uit Papoea spreek die in mijn Utrechtse wijk Lombok wonen.

Ik stond voor het stoplicht te wachten en zag meteen dat het een demonstratie voor een vrij Papoea was. Ik stopte bij de cirkel mensen en liet het verkeer langs me razen en er kwam al snel een jongen op me af die me in het Engels vroeg wat ik wilde. Hij was zo te zien geen Papoea, maar hoorde duidelijk bij de demonstranten. 

Ik antwoordde in het Indonesisch dat ik op de hoogte ben van de situatie in Papoea en dat ik het geweldig vond dat ze hier zo stonden te demonstreren. Hij legde me uitvoerig uit dat dit studenten zijn die in Yogya studeren en aandacht vragen voor de situatie in hun land. Toen vroeg hij me of ik misschien ook iets wilde zeggen in het midden van de kring, maar dat durfde ik niet. Het is bovendien dankzij het koloniale verleden van mijn land dat Indonesië aanspraak heeft gemaakt op Papoea, dus ik vond ook niet dat ik recht van spreken had. Dat begreep hij wel.

Intussen hield een jonge meid in het midden van de cirkel een vurig betoog voor een onafhankelijk Papoea, ze stak haar linkervuist in de lucht en schreeuwde "Papua Merdeka!!!" (Papoea moet vrij!) in de megafoon. "Papua Merdeka" schreeuwden de aanwezigen in koor terug. Ik had de hele dag aan mijn anti-koloniale boek over Zuid-Afrika zitten schrijven, waar de geheven linkervuisten ook nooit ver weg zijn. Al spoedig stond ook ik met mijn linkervuist in de lucht Papua Merdeka te roepen.

Mag ik wat foto's maken, vroeg ik de aanwezigen, dan kan ik ze naar mensenrechtenorganisaties in Nederland sturen. Dat vond iedereen goed. En toen had ik binnen een paar seconden een plitieagent aan mijn staart hangen.

Hij stelde zich uiterst beleefd voor in  het Engels en schudde me de hand; ik nam de uitgestoken hand aan en groette uiterst beleefd terug in het Indonesisch met een aanspreekvorm die ik normaal alleen voor oudere heren reserveer (bapak), terwijl deze jongen zeker 10 jaar jonger was dan ik. 

Hij vroeg me - heel beleefd, maar vooral ook heel vriendelijk - te stoppen met foto's maken. Ik speelde dommertje: "waarom mag dat niet?" "Ze mogen niet gepubliceerd worden", zei hij. "Dat begrijp ik niet", zei ik. "Het is hier toch een vrij land? Deze mensen mogen demonstreren, dan mogen er toch ook foto's van gemaakt worden?" "Ze hebben aspiraties die niet goed zijn," zei de plitieagent. "Maar als ze die aspiraties mogen uiten, mag ik er toch ook foto's van maken?" zei ik.

Ik merkte dat ik boos werd. "Rustig aan, Bar", dacht ik bij mezelf. "Je hebt misschien al genoeg gedonder aan je broek met die roomblanke geheven linkervuist van je daarnet. Ik wil mijn telefoon niet kwijt en ik wil bovendien ook nog wel eens kunnen terugkomen in dit land." Ik borg mijn camera weg. 

Terwijl ik eerst nauwelijks betrokkenheid van de demonstranten had gevoeld, behalve van de jongen die me alles uitgelegd had, kwamen nu steeds meer demonstranten om ons heen staan. Het was duidelijk dat ik niet zomaar een nieuwsgierige toerist was. Maar de plitieagent liet zich niet uit zijn tent lokken. Hij bleef ongelooflijk vriendelijk; hij is ongetwijfeld geslaagd voor z'n cursus de-escalatietechnieken, of hij is gewoon heel Javaans. Hoe beleefder en vriendelijker een gesprek op Java, hoe meer je op je hoede moet zijn. Ik weet niet meer waar ik die koloniale wijsheid vandaan heb, maar ik weet het al heel lang. 

Hij stak nogmaals zijn hand uit; we groeten elkaar en ik vertrok, maar niet nadat ik de demonstranten had gezegd dat ik in Nederland zal vertellen dat er in Yogya voor een vrij Papoea gedemonsteerd wordt. De foto's post ik dus ook niet, want ik wil de demonstranten niet in de problemen brengen, maar ik stuur ze wel subiet naar mijn moeder. Gna. 

donderdag 5 juli 2018

Privilege

Een pijnlijk maar geenszins uniek gegeven is dat ik in hoegenaamd koloniale omstandigheden een boek aan het schrijven ben waarin ik harde noten kraak over expliciete en impliciete koloniale verhoudingen in Zuid-Afrika en de wereld. Intussen lees ik 's avonds Hella Haasses Heren van de Thee waarin de hechte maar verwrongen verwevenheid van mensenlevens in koloniale omstandigheden zo mooi verwoord wordt. Toch zijn alleen van degenen die de lakens konden uitdelen de personages uitgewerkt. De gekoloniseerden zijn decor...

Ik was er van uitgegaan dat er altijd ook nog andere gasten zouden zijn in Upala Java Huise; mijn huisbaas verhuurt immers twee huisjes. Maar ik heb nog helemaal geen andere gasten gezien. Dus ik kan alle gemeenschappelijke ruimtes voor mezelf gebruiken. Overdag is mijn huisbaas naar zijn werk en vanaf vanavond is hij meer dan een week in Jakarta voor zaken. Dan heb ik het rijk helemaal voor mij alleen.

Ik ben een makkelijke gast voor hem, denk ik, want ik kan geheel zelfstandig overal heen, heb Indonesische kennissen en vrienden die me entertainen en ik spreek Indonesisch. Dus ik kan rechtstreeks met de mensen praten die mijn leven hier zo koloniaal maken. Je kan alles aan hun vragen, zegt de huisbaas, maar ik hoef helemaal niets te vragen.

Ik raak binnen de kortste keren weer gewend aan dat niet hoeven vragen: de vuile vaat wordt vanzelf weer schoon, mijn bed is elke dag verschoond, mijn koelkast staat altijd vol lekkere dingen, vloeren onder mijn voeten worden elke morgen in stilte gedweild, maar een praatje kan ook altijd als ik daar zin in heb. En de loszittende standaard van mijn fiets was zomaar ineeens vastgeknutseld!

Nu heb ik wel geïnvesteerd in mijn relaties hier. Mas Yudi en Mbak Nonik komen uit het dorp en zijn er elke dag tussen 8 en 4, en nu mijn huisbaas in Jakarta is, is Mas Yudi er 's nachts ook om een oogje in het zeil te houden. Toen ik een grote taart had gekregen van een kennis van me, als welkomstcadeautje, heb ik gezorgd dat ik die met iedereen hier gedeeld heb. Dat viel in goede aarde.

En Mbak Nonik vertelt me hoe leuk ze het vindt dat ze nu eindelijke eens met een buitenlandse gast kan praten; ze vraagt me de oren van het hoofd: hoe Nederland is, hoe lang het duurt om daar te komen, hoe duur dat dan is. En ik vind het ook heel leuk om met haar te kunnen praten, al weet ik opvallend genoeg nog niet zoveel van haar... Waar en bij wie ligt die nauwelijks bewuste aanname dat mijn leven meer het bevragen waard is dan het hare?

Het feit dat de meeste van mijn Indonesische vrienden ook zo leven, maakt mijn ongemakkelijkheid hierover wat minder. Ik ruim mijn eigen rotzooi achter mijn kont op, ik bak 's avonds zelf mijn omeletje, breng zelf mijn vuile was naar de wasvrouw en hang zelf mijn gebruikte handdoeken over het handdoekenrek. Tjongejongejongejonge. Verder hoef ik alleen maar woorden te schrappen uit mijn anti-koloniale boek en te fietsen. Wat een leven.

dinsdag 3 juli 2018

Draai

Dagelijks steekt er in de namiddag een stevig briesje op. De bamboestaken, immers niet meer dan letterlijk uit de kluiten gewassen grassprieten, wiegen en kraken vervaarlijk. Het klinkt als een houten viermaster op woeste baren en als je naar de toppen van de bamboestaken kijkt, zo'n 15 of 20 meter hoog, dan voelt dat ook zo. (Niet dat ik ooit in een storm op een viermaster heb gezeten, maar ik heb wel films gezien.) Aan de 33 graden in Bangunjiwo die mijn telefoon waarschijnlijk van een googlethermometer ergens verderop afleest, komen we hier in het bamboebos echt niet. Maar daarom zit ik hier ook. Gisteravond had ik het koud; het was maar 24 graden. Ik heb een warme douche genomen om weer op te warmen.
Ik heb in de eerste 24 uur dat ik hier was wel vier keer keihard mijn hoofd gestoten aan mijn keukendeur, die net een beetje laag voor me is. Vandaag gebeurde het me in een warung aan de weg onder gierend gelach van de eigenaren weer, toen ik na een bordje soto ayam weer op de fiets wilde stappen.

Het is de straf van Allah omdat ik mijn goede vader zaliger altijd zo keihard uitlachte als hij z'n kop weer eens stootte. Maar ik heb tenminste nog een stevige dot haar op mijn hoofd - die had hij ook niet. Daarom heb ik het nu ook nog eens koud bij 24 graden, net als hij vroeger. Het is duidelijk dat de voorouders in de buurt zijn.

Nu ik het spits van mijn kolossale boekinkortproject heb afgebeten (vandaag de inleiding in de nieuwe grondverf gezet, van 16.301 woorden terug naar 10.539) heb ik moed gevat voor de volgende negen hoofdstukken. Het is een beetje als een film achterstevoren afdraaien en dan ook nog in slow motion. Over een nauwelijks te hanteren viermaster op woeste baren... Gelukkig kan ik het ook voelen als een stap voorwaarts. Het boek wordt echt beter.

Dat brengt rust in de tent. Ik vond het nogal een opgaaf om naast acclimatiseren ook nog iets te doen te hebben, en niet zomaar even wat. Ik moet weer wennen aan mijn nieuwe oude gevoel van een Indonesisch thuis met vijf uur tijdsverschil, een nieuw dagritme, temperaturen, eten, en natuurlijk alle nieuwe beesten. Geen TV en geen alcohol zijn heerlijk. 's Avonds zit ik op de bank met een boekje en hoor in de verte de muziek van de huisbaas. Om 21.00 uur kak ik in.

Maar mijn plan om om 04:30 uur op te staan als de moskee achter mijn huis begint te brullen, lukt nog niet. Het is dan nog stikkedonker en stervenskoud bovendien. Ik heb de airco op 26 graden staan en draai me nog eens om.

Om 06:00 uur lukt het wel en dan kan ik om 07.00 uur aan het werk zijn. Dan stap ik om 12.00 uur op mijn fiets om een eethuisje te zoeken (buitenshuis eten is hier goedkoper (en meestal ook lekkerder) dan zelf koken.

Een zwembad hebben ze niet hier in de dusun en de hele dag op mijn kont zitten maakt me onrustig. Dus na het eten ga ik fietsen, als een echte belanda op het heetst van de dag. 's middags slapen is nooit iets voor mij geweest. Ik word dan gebroken wakker en doe de rest van de dag niets meer.  Vroeger haalde ik dan kattekwaad uit want mijn ouders lagen wel te slapen en nu verzin ik een andere bezigheid, want als ik niet in beweging kom val ik wel degelijk van de warmte in slaap. Het is hier prachtig, met kleine dorpjes en eindeloze rijstvelden waar je op gemakkelijke kleine wegen doorheen kan fietsen.

 

Ik voel me een soort nachtmens dan. Niemand op straat. Het is zo warm dat zelfs de krekels (die je altijd hoort, net als in Zuid-Frankrijk) soms stil zijn. Dan is het alsof er een deken over het landschap ligt; het geluid is gedempt, de lucht trilt, maar het licht is fel.

Mijn hoofd wordt vrij snel paars van de hitte, maar mijn rusteloosheid verdwijnt. Ik ben er pas sinds een paar jaar achter dat mijn lichaam net zo veel uitdaging nodig heeft op een dag als mijn hersens. In die deken van hitte en licht ben ik aan een soort workout bezig in de wetenschap dat ik bij thuiskomst een plensmandibad kan nemen (ik heb zowel een douche als een mandibak - the best of both worlds). [En met dank aan Emile moet dit [klik op het woordje dit] er absoluut bij. Ik zou een variant op dit gedicht kunnen maken genaamd "Bammmmmboebosssss".]

Op zo'n moment kan ik ook weer een beetje afstand nemen van alle realiteiten waarin ik tegelijkertijd verkeer: de paradijselijke stilte van Mas Ali's erf in het bamboebos, uitjes met mijn Yogyanese vrienden, het schrijven van een boek over Zuid-Afrika, berichten uit Nederland van familie en vrienden en mijn koor dat net een bijzonder concert heeft gehad. Het is gewoon allemaal een beetje veel verschillende dingen tegelijk, dus misschien trek ik de komende tijd wel wat stekkers uit de Whatsapp en de mail. Om effe m'n draai te vinden. Niks persoonlijks.

zondag 1 juli 2018

Bamboebos

Mijn Yogyanese vrienden vinden het stoer dat ik ergens in een dorpje aan de rivier in een bamboebos ben gaan zitten - zeven weken lang - maar ze vinden het ook een beetje getikt. Het is er stil (sepi - geen positieve aanduiding), er is geen barst te beleven, en je zit midden in de bamboe. Bamboebossen, zei Mas Erie gisteren: brrr, daar zitten geheid slangen, zeker als het aan de rivier is.
Nu wist ik dat allang, maar ik had dat gemakshalve maar even vergeten toen ik hier aankwam. Mijn ouders zeiden het vroeger altijd: niet bij de bamboebossen spelen, daar zitten slangen. Dus als mijn moeder dit leest, vertel ik haar niets nieuws. Ze heeft die bamboebossen op mijn foto's al lang naast mijn keuken zien staan, toch Mama?

En een paar ochtenden geleden kwam ik dit exemplaar tegen tussen twee bomen op het erf.
Met gestrekte poten bijna zo groot als mijn hand, maar ongevaarlijk: hij vangt zijn prooien immers met een web, niet met een beet. Maar als ik over het bospad fiets, van huis uit zo'n 300-400 meter naar de openbare weg, en ik voel wat spinrag op mijn hoofd (ik steek immers ruim boven auto's uit), dan let ik wel even extra op of er niks aan hangt. Ik zou hem toch niet graag in mijn nek hebben...
Dezelfde waakzaamheid betracht ik nu in en om het huis. Het maakt iets ouds in me wakker wat ik eigenlijk wel prettig vind en wat ook meteen weer went. Een open keuken met kastjes op kniehoogte waar ik af en toe een hand in moet steken voor een vork of een lepel; altijd eerst maar even kijken dus. Tassen niet op de grond zetten maar op tafels of stoelen, schoenen rechtop tegen de muur, eerst kijken voor ik mijn voeten erin steek, enz. Ik heb het allemaal geleerd vroeger. Was eigenlijk heel gewoon. Als twaalfjarige ben ik ook nog eens een keer midden in de nacht in bed op mijn kop gepiest door een loewak - dat heb ik ook overleefd.

En 'sochtends zit nog steeds die hondsbrutale kat onder mijn badkuip - die kan daar ook niet levend onder vandaan springen als er een slang zit. Ik houd maar wel de deksel van mijn plee dicht - zowel tegen de spinnen als de slangen.

Mijn keuken en badkamer zijn open, en mijn huis lijkt open, maar is dicht. Alle quasi-open vensters zijn van glas, anders kun je de airco niet gebruiken. Aanvankelijk vond ik dat jammer - ik slaap liever in de nachtlucht dan in de aircolucht, maar nu vind ik het wel een rustig idee. Voor het slapen gaan, ga ik op mijn bed liggen en schijn met de zaklamp van mijn telefoon onder bed en kasten om te kijken of er niet toch ergens een opgerolde slidderaar in een hoek ligt. Maar dat is tot nu toe niet zo. Dan slaap ik als een roos.

Ter compensatie van al deze griezeligheid moet ik ook nog even melden dat ik hier enorm verwend word. Ik zit niet in een hotel, maar het voelt wel zo: mijn hele huisje wordt elke dag grondig schoongemaakt, mijn huisbaas neemt ongevraagd lekkere dingen voor me mee en komt me die brengen rond theetijd of koffietijd. Dan maken we een praatje en verder laten we elkaar met rust. Hij heeft jaren bij de Wereldbank gewerkt en de hele wereld overgereisd. We spreken Indonesisch, maar als ik het even niet meer weet kan ik het ook in het Engels zeggen. 'savonds draait hij Bach, of prachtige gamelan met een suling. Dan zit ik op mijn platje voor het huis, ik hoor de tokè en de suling samen, of de tokè en Bach, en dan ben ik volmaakt gelukkig. Die slangen maken dan echt geen barst meer uit.

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...