vrijdag 18 juli 2025

Moed

Ik weet eigenlijk niet zo goed hoe ik dit blogje moet beginnen. Ik weet alleen waar ik uit wil komen. Yogya is zo veilig. Voor mij helemaal, want het voelt ook een beetje als thuis. Dat is een goed uitgangspunt voor wat ik wil vertellen.

Gisteren sprak ik een masterstudent van de Indonesische Hogeschool voor de Kunsten (Institut Seni Indonesia). Hij komt van Ambon, studeert aan het ISI in Yogya, en wil graag promoveren in Nederland, als het even kan onder mijn begeleiding. Ik willig zulke wensen nooit zomaar in, maar hij had een ongelooflijk goed voorstel geschreven, in uitstekend Engels. Ja, dat kan tegenwoordig allemaal met ChatGPT, maar nadat ik hem gesproken heb, ben ik ervan overtuigd dat ie het op eigen kracht bedacht en opgeschreven heeft.

Ik wil hem anoniem houden, dus ik treed niet in detail over het voorstel, maar het is hauntologisch van aard: hoe gebeurtenissen en ervaringen uit het verleden in het heden blijven spoken omdat ze wegen naar een toekomst hebben afgesneden, verlies belichamen van wat was en wat had kunnen zijn. Zulke gebeurtenissen en ervaringen gaan bijna altijd over trauma, en over de repetitieve, niet-lineaire en intergenerationele dimensies daarvan. Een eenvoudige structurering van tijd in verleden-heden-toekomst is in zulke gevallen onmogelijk en vaak zelfs belachelijk. Denk aan het slavernij"verleden". 

Muziek stelt zo'n lineaire opeenvolging van tijd ter discussie. Muziek kan ons in afstand en tijd verplaatsen, naar het verleden, en de toekomst. Niet alleen metaforisch, maar ook qua ervaring, in verlangen, angst, verwachtingsvolle anticipatie, herinnering en herbeleving. Bovendien kan tijd(sbeleving) in het nu op directe en onweerstaanbare wijze uitgerekt en ineengedrukt worden door muziek: als we muziek maken of beluisteren kan de beleefde tijd veel langer of korter zijn dan de gemeten tijd. 

Deze jongeman wil dat laten zien aan de hand van een bepaalde muziekpraktijk in de Molukken, die ik niet nader omschrijf. We hebben er de hele middag over zitten praten, in het Indonesisch en in het Engels. Zijn Engels is veel beter dan mijn Indonesisch. 

"Maar om te begrijpen wat ik wil doen," zei hij toen, "moet je mijn verhaal kennen." En hij begon te vertellen. "Ik was 6 jaar in 1999," zei hij en ik heb dingen gezien die niemand zou moeten zien, een zesjarige al helemaal niet, maar ik heb ze gezien."

Ik weet, dankzij mijn ouders (want de meeste mensen op Java weten van niets), genoeg van het Konflik Sektarian Kepulauan Maluku in 1999 en opeenvolgende jaren om me een beeld te vormen van wat hij niet had moeten zien, maar toch zag. Na jarenlange interreligieuze spanningen barstte, na de val van dictator Suharto in 1998, de bom. Letterlijk. 

"Ik moest mijn vader helpen met wapens maken", vertelde de student. Zijn vader was docent natuurkunde aan de universiteit. Als hij ongewapend zou gaan lesgeven zouden zijn studenten hem zeker vermoorden. "Hij moest zichzelf kunnen verdedigen" zei mijn gesprekspartner. "En mijn vader kón zichzelf verdedigen." Ik kon alleen maar vermoeden wat dat betekende.

Die zelfgemaakte wapens waren bommen, molotovcocktails. Christenen en moslims die jaren naast en met elkaar geleefd hadden gingen elkaar te lijf met machetes. Milities van beide religieuze groeperingen maakten de dienst uit. Het leger keek in het beste geval toe en stookte het sektarische geweld in het slechtste geval nog extra op. Kerken en moskeeën gingen in vlammen op, vaak met schuilende mensen erin. Er zijn getuigenissen van gedwongen besnijdenissen, van hinderlagen, van gruwelijke moordpartijen. Duizenden mensen verloren het leven. Honderdduizenden raakten ontheemd. Het geweld duurde vele jaren. Ik zie parallellen met Joegoslavië.

Ik zat te vechten tegen mijn tranen. Ik kan sinds ik zo ziek ben geweest beter bij mijn emoties, maar in dit geval vond ik dat ik het niet kon maken in snikken uit te barsten terwijl die jongen er zo beheerst over zat te vertellen. Beheerst is eigenlijk niet het goede woord. Bescheiden was het bijna. Hij gaf geen details van machetes, en zelfgemaakte bommen. Hij sprak alleen terloops van heel veel bloed en heel veel dode lichamen. Terwijl hij sprak hield hij zijn ogen losjes gericht op de tafel tussen ons in, hij keek me niet aan. Hij leek al zijn concentratie nodig te hebben om zijn woorden - in het Engels - zorgvuldig te kiezen.

"Wat me gered heeft" zei hij toen, "is muziek. Ik ging pas in 2003 weer naar school en had een muziekleraar die ons leerde samen te spelen, naar elkaar te luisteren, samen iets moois te maken, afgeleid te zijn van de trauma's die ons bepaalden. Het ging om veel meer dan de muziek, het ging om weer mens worden, en wat je moet kunnen en doen om mens te zijn. Zonder muziek had ik het niet gered." "Ik kan er nu goed mee omgaan", zei hij. Maar die beschadigingen, vroeg ik me af, gaan die ooit nog weg? "Het conflict zit in mijn lichaam" gaf hij toe.

Ik bedankte hem voor zijn openheid. Ik heb in mijn leven ongetwijfeld mensen ontmoet die beschadigd zijn geraakt door dit soort ervaringen, om te beginnen mijn eigen grootvader die in Japanse gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog de gruwelijkste dingen heeft moeten zien en ondergaan. Maar niemand heeft zulke ervaringen ooit met me gedeeld. 

Wat een moed om dat wel te doen.

Waarde

Het was een tijdje stil want de mieren hadden mijn computer helemaal overgenomen. Kolonisatie. Hij deed niets meer, niet meer aan, niet meer uit, alleen maar blazen. Citra en ik hebben hem naar de computerdokter gebracht en nu doet ie het weer. De hele schoonmaakoperatie kostte 75.000 rupiah (EUR 3,50).

Dit is de bizarre neokoloniale situatie waarin ik me altijd bevind als ik in Indonesië ben, en oh, wat is het comfortabel. Mijn homestay biedt geen ontbijt, dus ik ontbijt aan de weg met heerlijke soto elke morgen: de lekkerste kecap van de stad, verse sambal, stukjes mals rundvlees, verse jeruk nipis (limoen), verse groenten. Ik neem er emping bij (lekker kroepoekachtig snackje) en gefrituurde tempé. En een hele grote kop heerlijke bloemige thee: 18.000 rupiah (nog geen euro).

En ik laat mijn broek maken, ook aan de weg. Er zat een gaatje in de broekspijp. Bij een kleermaker die er met zijn ratelende singernaaimachine dag-in-dag-uit zit, met een zeiltje boven zijn hoofd tegen de zon. "Vermak" heet zijn ambacht in het Indonesisch (cf. het Nederlandse "vermaken" van kleren). Hij heeft niet alleen het gaatje hersteld, maar ook een slijtplek preventief verstevigd. Voor 5.000 rupiah (nauwelijks meer dan een kwartje). 

Het neokoloniale eraan is dat ik op dezelfde dag naar het luxe-hotel Royal Ambarrukmo ga (achterop de brommer, ook voor ongeveer een euro) om daar te gaan zwemmen. Mijn moeder vertelt me dat Ambarrukmo 45 jaar geleden ook al veel te duur was, maarja, ik kom er dus ook al 45 jaar om te zwemmen, dus ik vind het jeugdsentiment moeilijk te weerstaan. Het zwembad is schoon, lang en bijna leeg. Ik kan er heerlijk baantjes trekken. Het is in wezen het zwembad waar ik ooit in heb leren zwemmen. 

Dat kost 175.000 rupiah, bijna 10 euro, maar je krijgt daar dan ook een verdomd goeie lunch met drinken bij, bezorgd aan het bad. En je mag er de hele middag rondhangen. Maar wat is 175.000 rupiah, zo besteed, voor die kleermaker... Allemensen... 



zondag 13 juli 2025

Metropool en periferie

In het toetsenbord van mijn laptop heeft zich een mierenkolonie genesteld. Ik snap waarom ze het er lekker vinden. Aangenaam warm, helemaal beschut weg kunnen kruipen onder de toetsjes en vast meer dan genoeg koekkruimels om de hele kolonie voor minstens een jaar te voeden. 

Zodra ik begin te typen komen ze naar buiten hollen en beginnen ze heen en weer te draven. Ik ben een mierenvriend, mieren zijn ontzettend nuttig, maar deze kleine jongens doen ook een beetje pijn. Semut api (vuurmiertjes) scheiden zuur af, ook als ze niet de bedoeling hebben je te knijpen of te bijten. Niet erg, zoiets als een muggenbeet, maar als ze in hordes over je handen lopen, is het niet echt aangenaam.

Een typisch tropenprobleem. Hoe krijg ik ze eruit? Elcid raadde een stofzuiger aan, maar gaf meteen aan dat ik daarvoor naar een garage moet. Huishoudens in Indonesië hebben geen stofzuiger. Alles gebeurt hier met een bezem. Andere suggesties zijn een föhn erop (die heb ik dan weer niet) of de computer in de zon leggen - maar als de mieren die hitte niet doorstaan, doet mijn computer dat dan wel?

Al mijn Yogyanese vrienden nemen aan dat ik die mieren meegenomen heb uit het landelijke Nias. Rurale overlast. Dat klopt niet. Ik heb in Nias in huis geen mier gezien. Wel muggen. Maar hier krioelen de semut api in lange straten over mijn tafel. Dit zijn Yogyase mieren hoor. 

Het is slechts een klein voorbeeld van het feit dat hier in een miljoenenstad op Java, die bovendien een artistiek centrum is, allerlei aannames leven over mensen op de andere eilanden - eilanden die in de koloniale tijd de "buitengewesten" heetten en nog steeds stiefmoederlijk behandeld worden. Er gaat per hoofd van de bevolking minder geld naartoe voor scholen, wegen, ziekenhuizen en cultuur dan naar de metropolen op Java en Bali. 

Daarom heb ik zo'n enorme bewondering voor twee mensen die ik op Nias ontmoet heb. Samen met hun ouders hebben ze pas enkele jaren geleden de bestaande Theologische Hogeschool Imanuel laten accrediteren tot een universiteit, de Universitas Nias Raya. Het is makkelijk om er laatdunkend over te doen (wat ik waarneem bij mijn Yogyanese academische vrienden): wéér een universiteit erbij. Wat betekent een titel van zo'n instelling nou helemaal?  

Maar Ibu Rebecca (de vice-rector) en haar man Pak Martiman (de rector) hebben me laten zien hoe belangrijk het is, een universiteit op het eiland. Nias heeft de omvang van Bali oftewel 10x Texel, maar in relatieve afstand is het veel groter omdat de wegen niet altijd goed begaanbaar zijn. Er is een gebrek aan scholing en werk op het eiland, en die twee versterken elkaar. Mensen die zich beter willen scholen vertrekken van het eiland, en het potentieel van jongeren die veel meer zouden kunnen dan hun ouders helpen in de rijstvelden blijft onbenut. Zo blijft het altijd sappelen daar. 

De oplossing is hoger onderwijs ter plekke. Ibu Rebecca en Pak Martiman zijn ondernemende en intellectuele pioniers; ze pakken alle mogelijkheden aan die op hun weg komen. Ze lobbyen overal: bij de regionale overheid, de landelijke overheid, bij bedrijven, bij zusteruniversiteiten waar ze zelf op hebben gezeten op Java, bij mij - en ik wil ze vreselijk graag helpen. Ze bouwen iets op, helemaal uit het bijna-niets, en wijden hun hele leven eraan om het te laten lukken. 


De aula van de universiteit is een oude loods, behangen met mooie gordijnen. Ze hebben vier faculteiten: Economie & Business, Rechtsgeleerdheid, Natuurwetenschappen & Technologie, en Pedagogiek. Daar is behoefte aan op het eiland. De rest komt later. En de theologie is verdwenen...

Toen ik er twee weken geleden was voor een gastcollege kon ik de pioniersgeest voelen. Een universiteit in wording - wanneer kom je dat nou tegen? Op een zaterdagmiddag zaten ruim 60 studenten uit allerlei vakgebieden klaar voor mijn verhaal in de aula/loods (ik was te laat). Ze werden continu aangemoedigd om zich uit te spreken, om vragen te stellen, om contact met me te zoeken, en velen deden dat ook. "Er ontbreekt vaak zelfvertrouwen", vertelde Ibu Rebecca me later. "Deze jongeren zijn kinderen van landarbeiders. Hun ouders hebben het er vaak moeilijk mee dat ze kritisch leren denken, terugpraten, vragen leren stellen. Sommigen zijn zo goed dat ze een master of zelfs een PhD in Medan of Jakarta zouden kunnen doen, maar hun ouders willen vaak niet dat ze van het eiland afgaan. Het vergt een lange adem en veel bemiddeling."

De docent die ons ophaalde uit Hilisimaetanö vertelde hoe slecht de scholing op Nias is. Er zijn te weinig gekwalificeerde onderwijzers (daarom de Faculteit Pedagogiek), en de niet-gekwalificeerde onderwijzers verdienen zo weinig dat velen het voor gezien houden. Er is gewoon niet van te leven. Daarom moeten basisschoolkinderen geregeld uren lopen om een school te bereiken. En als het oogsttijd is houden hun ouders hen liever thuis, om wat extra handen te hebben. 

Vroeger (ik weet niet precies wanneer, maar tot ver in de postkoloniale tijd) was de situatie in heel Indonesië zo. Maar op Java en Bali zijn de mensen die ik spreek het helemaal vergeten. Dat zet me aan het denken. 





vrijdag 11 juli 2025

Thuis

De titel van dit blog dekt de lading weer: ik ben 'thuis' in Yogya, 1780km zuidoostwaards van Nias (en dan ben je nog niet eens half Indonesië door). Zo voelt het ook, thuis. Ik kom hier immers al sinds 1976, al was ik er even niet tussen 1994 en 2013. 

Dat thuis voelen gaat vooral over geluid en geur. De bumbu's van de nabijgelegen warung, in laagjes smaak die mijn neus na en door elkaar bereiken. En er is hier dichtbij een moskee met een muezzin die mooi zingt en niet blèrt. Ik noem het zingen, maar het is het voorlezen van een surat uit Al-Quran, meanderend om een reciteertoon met prachtige overmatige secundes in de toonladder. Intussen kletsen mensen singsongend Javaans tijdens hun middagmaal op straat. Zo voelt thuis voor mij, net zozeer als een cellosuite van Bach. 

Ik verblijf in een nieuwe homestay, want mijn reguliere hotelletje Maharani zit vol. Maar hier is het ook heerlijk. Voor het eerst in twee weken heb ik weer een eigen kamer. 

Het is hier heel stil. Ruime kamers in een nieuw gebouw in oude stijl (heel erg Belanda, vindt Citra het) met hoge plafonds en een brede houten trap en houten vloeren, aan een heel klein steegje (dat in het Indonesisch een gang heet) waar alleen brommertjes door kunnen. Aan de tuin van het gebouw heeft zich een warung genesteld van bamboe en een paar dakpannetjes waar medewerkers van nabijgelegen kantoren en hotels komen middageten, een kretekje roken en verse kelapa muda krijgen, zo van de klllapperrrboom. Ik ook als ik langsloop. Ik mag er, ondanks herhaald aandringen, niet voor betalen.

Tijdens mijn reis van Nias naar Yogya, die overigens vlekkeloos verliep, kwam mijn artikel voor de NRC online. Hier te raadplegen, en hier voor de mensen die niet zo'n peperduur abonnement hebben. Ik had er erg mijn best op gedaan. Maar ook de woordlimiet royaal overschreden. Ik had verwacht dat één of meer hunner redacteuren er nog wel stevig in zouden gaan snijden, maar ze hebben er letterlijk geen woord aan veranderd. Alles kwam erin, met foto's van de lokale fotografen die Doni en ik hadden ingeschakeld. 

De reacties waren overweldigend, zeker toen het artikel donderdag gedrukt bij mensen in de brievenbus lag. Binnen een paar uur kreeg ik het verzoek van de NOS voor een interview op Radio 1. Collega's van de UvA complimenteerden me uitvoerig. De Facebook- en LinkedIn-reacties bleven komen. Het hield me de hele dag bezig. Inclusief de typische Barbara-preoccupaties dat ik ideeën kreeg waardoor het artikel nog veel beter had kunnen zijn: "als ik dit nu zus-of-zo gezegd had en dit-of-dat zinnetje er nog bij had gezet, dan had ik de thematiek van het artikel nóg beter rondgebreid."

Sinds ik zo ziek ben geweest, in de afgelopen twee-en-een-half jaar, kan ik zulke preoccupaties beter relativeren als spinsels van een overactief brein, dat altijd aanstaat, en zichzelf altijd maar weer opnieuw activeert, ook als er niets te activeren valt. Mijn brein verzint wel iets om het toch weer nodig te vinden bezig te zijn. 

Het is een indicatie van het feit dat ik nu weer op mezelf ben, wat ik heerlijk vind, maar waar ik ook weer aan moet wennen. Ik moet mijn draai vinden. In Nias had ik geen draai. Dat hoefde ook niet, voor twee weken. Ik werd geleefd. Door de dagelijkse bezigheden in het dorp. Door de beschikbaarheid van de badkamer in mijn gastfamilie. Door de aan- of afwezigheid van elektriciteit en druk op de waterkraan. Door het volle, soms moordende schema dat Doni voor me had opgesteld, met de ene fantastische en overweldigende ervaring na de andere.


[Deze video bevat geluid]

Alles op de brommer. Dat had ik willen toevoegen aan mijn NRC-artikel, al had ik al veel te veel woorden gebruikt. Vrijwel alle dorpsbezoeken in de afgelopen dagen heb ik achterop de brommer afgelegd. Over hele steile hobbelige weggetjes met adembenemende uitzichten over dichtbegroeide heuvels. En een ietsie-pietsie angst dat één van mijn mooie net gereviseerde kunstheupen onder het brommertje terecht zou kunnen komen met al die wegrollende stenen en dat slippend zand. 

Het had veel weg van een rit te paard zoals Kunst en Bonnet die bijna 100 jaar geleden maakten. En daar was ik mijn artikel mee begonnen, met hun Niasser expedities te paard. Als ik dat geschreven had, had ik mijn schrijfsel netjes afgehecht. Mijn brommertje reed in de voetsporen van Jaap Kunsts paard over waarschijnlijk dezelfde weggetjes naar dezelfde dorpjes. Ik treed in zijn voetsporen, maar ga ook in een soort van tegengestelde richting - along and against the grain at the same time: teruggebracht naar huis, die stemmen en geluiden. En ik nu ook weer thuis. Soort van. Allahu Akbar.

vrijdag 4 juli 2025

Dorpsleven

Het deel van het dorpsplein dat ik vanachter mijn spionvensters kan zien (ongeveer een derde) heeft 1 bal, 1 plastic bal. Iedereen speelt ermee, kleine jongens, grote jongens, af en toe ook meiden, en vanavond, zaterdagavond, was er volleybal voor de moeders. Allemaal in halflange broeken en zweten maar. 

Er zijn vast afspraken over gemaakt, over die bal, maar nooit lijkt er gedoe over. En er zijn in dit deel van het dorp toch zeker een paar honderd mensen, onder wie ont-zet-tend veel kinderen. 

Het plein is een soort woonkamer. Alles wordt er gedaan: was drogen, oogst drogen, spelen, vliegeren, gierende kleine kindertjes in een kruiwagen, flanneren in de schemering, en heel veel ngobrol and omong, Indonesische woorden die alle vormen van kletsen en ouwehoeren in zich dragen. En dan zijn er ook de jonge hondjes die eindeloos met elkaar dollen, en de brommertjes, helemaal overladen met een heel gezin erop, of drinkwatertanks of zakken rijst.

Het is behoorlijk idyllisch, in hoe het eruit ziet, maar ook in hoe het klinkt. Het klappen van de plastic bal tegen handen en voeten, lachen, af en toe een blèrend kind. Uitroepen van vreugde bij een doelpunt. Veel herrie, maar gezellige herrie, leven in de brouwerij. 

Ik zie ook hele kleine kinderen veel te zware watertanks over het plein sjouwen, elke 10 stappen moeten ze even stoppen om uit te rusten. Dan zeulen ze weer verder. Soms een paar keer per dag. Er is een jongetje van wie ik vermoed dat ie homo is; hij wordt er in elk geval mee gepest, met rare gebaartjes en stemmetjes. In grote lijnen is het kinderleven hier superveilig, maar in dit opzicht niet.   





Mijn slaapkamer is een verhoging in de centrale voorkamer van het houten oude (adat)huis met een gordijntje ervoor. Daarachter hebben Bang Nove en zijn vrouw een stenen huis gebouwd waar ze zelf wonen. De keuken en eetkamer zijn beneden in het stenen achterhuis, daar zijn ook Rani en ik welkom. Op de bovenverdieping wonen onze hosts met hun twee kinderen Zevan (spreek uit: Djefan, een jaar of 11) en Sainah (een jaar of 5). Alles is open, ik kijk vanuit mijn slaapplek zo hun leefruimte in, want de oude voorkamer waarin ik verblijf is de doorgang naar hun leefruimte. Dat is ook fijn, want omdat alles open is, waait de wind overal doorheen. Geen airco nodig. Rani's kamer is beneden, die heeft wel airco, omdat ie helemaal dicht is. Meer privacy, maar ik krijg het altijd spaans benauwd van dichte kamers waar je de hele dag in de airco zit en geen raampje open kan zetten. Ik word er ook altijd verkouden van. 


Ik moest wennen aan het gebrek aan privacy, maar ik heb geen moment spijt van mijn keuze voor een slaapplek. Het verbaast me hoe snel het went, alleen een gordijntje tussen mij en de rest van de wereld. Door de open lamellen krijg je alles mee van de straat, door het gordijntje krijg je alles mee van het gezinsleven van onze gastfamilie. Maar dat is eigenlijk helemaal ok. Ik leer om niet altijd iets te hoeven doen met zintuiglijke input van anderen in mijn omgeving. Je kunt mekaar ook gewoon lekker laten. Dat doen mijn huisgenoten ook.

Het moeilijkste vind ik dat bij de niet-aflatende karaoke-craze die heel Indonesië al heel lang kenmerkt. Ik schreef al eerder dat Indonesiërs van welke klasse of achtergrond dan ook echt niet houden van stilte en het donker. Dan krijgen duistere krachten een kans. Veel geluid betekent veel mensen betekent veiligheid en gezamenlijkheid. In grote steden wordt dat geluid af en toe wel een beetje van overheidswege gereguleerd, maar in dorpen lijkt niemand dat nodig te vinden. Elk huishouden hier in Hilisimaetanö heeft gigantische speakers die op elk moment van de dag, ook 's avonds laat, aangezet worden, vaak tegelijk, voor heeeeele valse karaoke van de ene Indonesische dreinhit na en naast de andere. Rani rapporteert hetzelfde in West-Sumatra. In Sumba en Timor heb ik het ook ervaren, en in Yogya trouwens ook vaak genoeg.  

Ik kan me er nu niet van afsluiten, en gek genoeg maakt dat het minder erg. Het heeft geen zin me erover op te winden, dus dat doe ik ook niet, en dan wen je er wel een beetje aan. Al ben altijd wel weer dolblij als het ophoudt. 

Overigens is de karaoke-drein-Indopop niet de enige constante in het soundscape hier. Protestantse psalmen zijn een andere. Er is elke vrijdag repetitie van het kerkkoor dat op zondag in de dienst moet zingen, net als ik in Oxford deed, destijds. Ik zou zo mee kunnen doen. Hallelujah.  

Opgevoed met een Jaap-Kunstige exotisme-esthetiek waarin de cultuur van de Ander absoluut Anders moet blijven dan Europese en Noord-Amerikaanse massacultuur, ervaar ik die Indo-pop en in mindere mate de psalmen als iets wat het dorpsleven geweld aandoet. Maar dat is helemaal niet zo. Voor mensen hier is die muziek onlosmakelijk deel van hun dorpsleven. Het enige wat door die muziek geweld aan wordt gedaan is mijn exotistische opvatting van het Niasse dorpsleven, met de prachtige hoho met tritonussen (overmatige kwarten) in de toonladder, het slachten van varkens en het uitvoeren van krijgsdansen. Maar donderdag, nadat de 33 varkens geslacht waren en lagen na te bloeden op het plein, en de hoho afgelopen was, toen begon de karaoke. 

Op een podium op het plein vol dode varkens volgde de ene kweelhit na de andere, en iedereen wilde natuurlijk dat ik ook een kweelliedje zong. Ik kon me er maar met moeite onderuit wurmen. Liever zing ik psalmen.  

maandag 30 juni 2025

Eerbetoon

Afgelopen week vond er in Hilisimaetanö een ceremonie plaats die bijna zoveel indruk op me heeft gemaakt als de ontroerende overdracht van Jaap Kunsts geluidsopnamen gisteren. Ik kwam woensdagavond aan, en donderdagavond woonde ik een orahua bij – een ceremoniële dorpsvergadering in klassieke Niasse taal – die de opmaat vormde voor de installatie van een nieuw balö jiulu (dorpshoofd) op vrijdag. 

Die installatie vindt niet zo vaak plaats, alleen als het vorige dorpshoofd is overleden, wat kennelijk recentelijk gebeurd is. Het dorpshoofd is ceremonieel, net als een president in Duitsland en Oostenrijk. De werkelijke uitvoerende macht ligt bij de burgemeester die de nationale overheid van Indonesië vertegenwoordigt. Dat is iemand anders. 

Maar hoe minder reële macht, hoe meer ceremonie, dus voor de feestelijke inauguratie van deze man werden kosten nog moeite gespaard: traditionele kledij, zang, dans (hoho-dans en krijgsdans), hoog bezoek van naburige dorpen in processie en in al even uitbundige kostuums, veel eten. En de kosten worden volgens de adat-istadat (de traditionele gebruiken) vooral gesymboliseerd door wat ze in het Engels livestock noemen: eetbaar vee. Varkens in dit geval. Elke familie draagt een aantal varkens bij aan de gelegenheid, en elk varken symboliseert een specifieke persoon in de familie die bijdraagt.

Voor deze ceremonie waren er maar liefst 33 varkens gedoneerd, waar iedereen van te voren hoog over opgaf, want dat aantal was nog niet vertoond. Het zal de lezertjes duidelijk zijn wat er met die varkentjes gaat gebeuren. 

Ik was mentaal voorbereid. Doni had me verteld dat het bloedig ging worden en dat ik ook een andere kant op kon kijken als ik dat wilde. Misschien doe ik dat wel, dacht ik. Trouwe lezers van dit blog weten dat ik eens een begrafenis op Sumba bijwoonde die zich voor mijn ogen, en vooral ook oren, ontpopte in een gruwelijke massaslachting van doodsbange, gillende varkens en langdurig lijdende karbauwen. Ik ben er zeker een dag onwel van geweest. 

Hoewel de slachting van de varkens (geen karbauwen hier) een centrale positie innam in de ceremonie was er veel meer om naar te kijken en naar te luisteren. Natuurlijk was er een preek van de dominee, psalmgezang, toespraken, processies, een krijgsdans, en heel veel groepsfoto’s in traditionele kledij. 




Maar toen was het zover: het eerste varken werd het plein opgesleept. Ook hier was de volgorde van opkomst cruciaal: de belangrijkste menspersoon mag eerst, doneert de varkenspersoon, de naam van deze menspersoon wordt opgenoemd, en daarna wordt de varkenspersoon omgebracht. De juiste mensennaam moet bij het juiste varken opgenoemd worden, anders werkt de symboliek niet, ofzo…

Het was minder erg dan op Sumba, al zal ik er nooit aan wennen: de angst en de pijn van de dieren. Varkens zijn zo intelligent, ze wisten wat er met hun ging gebeuren, ze protesteerden, ze gilden. Maar terwijl het op Sumba de bedoeling was dat de dieren de aarde moesten bevloeien met hun bloed, kregen de varkens hier op Nias een snellere dood: één steek in het hart, ze gillen, ze geven vrijwel meteen bloed op, ze zakken door hun poten, ze stuiptrekken, en dan verdwijnt het licht uit hun schrandere ogen. In enkele minuten is het voorbij. Als er goed gemikt wordt met het mes, tenminste, anders is het alsnog lijden geblazen. 

En met 33 slachtingen ging dat sterven heus niet altijd gezwind. Naarmate meer varkens het plein opgesleept werden (aan hun achterpoten, heel pijnlijk) werd de atmosfeer dikker: het was het heetste moment van de dag op een stenen plein, zeker 35 graden. De geur van varkensbloed vermengde zich met steeds meer varkenspoep. Net als mensen laten die arme dieren alles lopen in hun doodsangst en doodsstrijd. Rani, die moslim is, bedekte haar neus met haar hoofddoek, maar ze was ontzettend dapper: kwam dichtbij, documenteerde alles, gaf geen blijk van afgrijzen. Ik probeerde haar voorbeeld te volgen. 

Ik hield me voor dat dit weliswaar vreselijk is voor die arme varkens, maar dat er bij elk varken wel een vorm van eerbetoon is, al is het maar het noemen van de naam van de eigenaar. Het is nog altijd minder erg dan wat er bij ons in Europa in slachterijen gebeurt waar varkens op industriële wijze worden afgeslacht, alleen wordt die praktijk zorgvuldig aan ons oog onttrokken – wat het naar mijn idee nog erger maakt. Maarja, het kan ook een smoesje van mezelf aan mezelf zijn. Geslacht worden is sowieso niet leuk.

Een ander smoesje dat ik me voorhoud bij dit soort praktijken is dat ik zelf althans op zo’n moment de enorme prijs van vleesconsumptie waardeer. Zaterdagochtend waren we op de markt, daar zijn de kippen vers en levend. Niemand koopt een dooie kip, want vlees bederft snel in deze temperaturen. Je koopt de kip levend, die wordt voor je ogen de nek omgedraaid en geplukt, en zo weet je dat je vers vlees mee naar huis neemt. Mensen in Europa hebben geen idee waar hun vlees vandaan komt. Hier wel. Ik vind het een goeie garantie tegen overconsumptie. Al weet ik ook niet hoe het dorp zo snel 33 varkens op kan eten…

Dus ik bleef erbij die dag. Ik keek niet weg. Het viel me zwaar om te zien, maar bij het eerste varken dacht ik tegen het varken: "ik kan niks voor je doen. Ik kan je niet redden, maar ik ben bij je en blijf bij je tot het licht uitgaat." Dat varken heeft daar natuurlijk helemaal niets aan. Maar het hielp me erbij te blijven. Nog een smoesje van mezelf aan mezelf. 

Op dit filmpje vind je een samenvatting van de ceremonie. Ik heb zelf ook veel filmpjes gemaakt maar die mag ik niet uploaden van blogspot als ze langer duren dan 10 seconden.

Toen het plein vol lag met dode varkens en bloed en poep, en een enkele smakelijk slobberende hond, toen kwam wat voor mij (en Rani ook) het hoogtepunt was: het zingen van hoho, eerst door een groep van ervaren hohozangers wier repetitie we later die avond mochten bijwonen (ook daarover volgt hopelijk een blog), en daarna als een groepsdans waarin iedereen meedeed. Er werd om de dode varkens heen gedanst, wat ik ook maar heb opgevat als enige vorm van respect naar de dieren toe. 


Ik mocht overal vrij rondlopen en foto’s maken, zo bezwoer iedereen me, en op een zeker moment maakte ik deze foto, die ik toen ik hem terugzag herkende. In 1930 heeft Rudolf Bonnet, Jaap Kunsts reisgenoot, ook zo’n foto gemaakt.


En als nawoord...

Er gebeurde nog meer, bij die prachtige overdracht van immaterieel erfgoed, zoals we het in Europa noemen. Nadat ik de doosjes met USB-sticks had overhandigd, kwamen de mensen van het dorp met een tegengeschenk, want dat kon natuurlijk niet uitblijven. 

Ik kreeg een (voor mijn enorme lijf op maat gemaakt) traditioneel Nias' kostuum dat ik onmiddellijk moest aantrekken om de hoho zoals die nu wordt gezongen (de traditie leeft nog!) bij te wonen, ook op het plein voor het huis van de duada Barani. Ik voelde me daar erg ongemakkelijk bij, maar ook vereerd, letterlijk, en dat is de bedoeling ook. En daarna wilde natuurlijk iedereen met me op de foto! 





En dan is er dit filmpje op facebook, waarbij je vooral moet letten op de prachtige hoho-zang. En dit filmpje voor als je meer wilt horen en zien. En dit filmpje ook. 


Moed

Ik weet eigenlijk niet zo goed hoe ik dit blogje moet beginnen. Ik weet alleen waar ik uit wil komen. Yogya is zo veilig. Voor mij helemaal,...