dinsdag 18 juli 2017

Pijn

Vandaag was het de bedoeling even pauze te houden. Even niet met de auto op de weg zitten. Even op één plek zijn, de lucht opsnuiven en verder niet zoveel. Maar het werden weer twee dagen ineen met overweldigende indrukken.

Ter geruststelling: de titel van dit blog is niet op mij van toepassing. Ik heb het afgelopen jaar veel pijn gehad, maar ik ben hier totaal pijnvrij als ik niet langer dan twee uur stilzit. Ik kan einden lopen met groter gemak dan in de afgelopen 15 jaar. Dat opent mogelijkheden voor me en maakt dat ik veel aandurf. Vandaag ben ik tot aan het randje gegaan. Maar niet erover.

De ochtend heb ik al koffieleutend en kletsend doorgebracht in drie hele oude dorpjes op loopafstand van mijn hotel in Waikabubak. Daar blog ik later over. Ik was rond 12 uur terug bij mijn hotel om me even op te frissen en toen ik het hotel weer uitliep om op zoek te gaan naar een eettentje liep ik de oude bapak (meneer) tegen het lijf met wie ik gisteren een praatje had gemaakt. Hij is er altijd, bij het hotel, rokend en sirihkauwend met het hotelpersoneel.

“Er is een ceremonie vandaag,” zei hij, “in het dorp Batalakona, om een overleden persoon te eren. Heb je zin om er naartoe te gaan? Het is vlakbij. Er is muziek met gongs en trommels, er gebeurt van alles.” Ik had er wel oren naar. “Ik weet wel een ojek (een brommertaxi)” zei hij en wees op een van zijn maten met wie hij zat te roken. We onderhandelden een prijs en de jongen stapte op zijn brommer. Ik achterop. “Maar wel eerst sigaretten kopen” zei de oude man. “Je moet iets meenemen voor het dorpshoofd.”

En zo gingen we op weg. Zonder helm, en met drie pakjes kretek op zak door de rijstvelden. In heel Indonesië is het doodnormaal: bij een wildvreemde kerel achterop de brommer stappen en tegen betaling ergens heengereden worden, maar toch dacht ik bij mezelf: “Ik ben gek.”

De brommerjongen wist de weg niet goed. Het was verder dan de 3 km die de oude man gezegd had, maar de mensen aan wie we de weg vroegen, waren eenduidig in de richting. We gingen de heuvels in, nog meer rijstvelden, een onverharde weg, gehobbel. De brommerjongen begon te mopperen: “het is te ver. Zullen we teruggaan?” Maar dat wilde ik niet. “Kom op, nog even door,” zei ik.

Toen we er bijna waren – we konden de huizen al zien liggen, wilde de brommerjongen niet meer verder. Dan stap ik af, zei ik. Ik ga wel lopen. Er zijn genoeg dorpen met vriendelijke mensen in de buurt die me tegen betaling terug kunnen brengen. Ik betaalde hem en ik hoorde hem wegrijden.

Daar stond ik dan, midden in de rijstvelden, vlak voor een bos. Ik kon de gongs en trommels en het geroezemoes van mensen al horen, maar ik had geen idee of en hoe ik er ontvangen zou worden. Maar het kunnen lopen geeft me vrijheid: ik weet de weg terug naar het dichtstbijzijnde dorp met mensen die ons zojuist uiterst vriendelijk geholpen hadden de weg te vinden. Er kon echt niet veel misgaan. Maar toch dacht ik bij mezelf: “Ik ben gek.”

Ik wandelde door het bos, kwam bij een open plek met oude adathuizen, een overvloed aan geparkeerde brommers en een hele hoop mensen, gekleed in de meest prachtige ikats. Hier gebeurde het.

Ik vroeg aan de buitenste omstanders of ik mocht komen kijken. Dat mocht. Ik vroeg naar het dorpshoofd, om de oleh-oleh (cadeautjes) te overhandigen. Het dorpshoofd nam de sigaretten aan. Ik mocht gaan zitten, moest op de foto, kreeg koffie (heerlijke verse koffie van het eiland) en daar was ik blij mee, want ik had alleen ontbeten met 2 slappe toastjes en een gekookt ei. Ik begon honger te krijgen.
Lange tijd gebeurde er niet veel. Zitten, praten, vertellen (leeftijd, werk, familie, burgerlijke stand, geloof, etc.). Takken van de uitgebreide familie van de overledene begroetten elkaar, door elkaar met voorhoofd en neus aan te raken, bij wijze van kus. Er waren auto’s met Jakartaanse nummerborden, veel van de vrouwen met wie ik sprak werken in Maleisië en Singapore en spraken een aardig woordje Engels. Ze waren alleen even hier voor de ceremonie, die enkele dagen duurt. Iedereen wilde met me op de foto. Ik hoorde dat de (10 jaar geleden) overleden persoon door geweld om het leven was gekomen, nog geen 40 jaar oud.
Ik weet dat er voor dit soort gelegenheden dieren geslacht worden en ik heb eerder het doden van dieren meegemaakt, zo’n 10 jaar geleden in een dorpje in KwaZulu, in Zuid-Afrika. Dus ik had me daar mentaal op voorbereid. Ik had me niet mentaal voorbereid op de manier waarop dat hier gedaan wordt. Ik raad mensen met een groot hart voor dieren dan ook af om de tekst tussen de volgende en de laatste foto te lezen. Ik schrijf het op omdat ik het kwijt moet en misschien ook wel omdat ik het niet moet vergeten. Ik heb veel foto’s en video’s gemaakt, maar ik weet niet of ik ze ooit nog wil zien, en ik zal de meest expliciete hier dus ook niet posten. 

In Europa behandelen we dieren net zo verschrikkelijk als hier – zie de recente ophef over de excessen in een slachthuis in het Belgische Tielt, die min of meer staande praktijk blijken te zijn in Nederland en België. Maar die praktijken schuwen het daglicht, worden aan het publieke oog onttrokken. We willen allemaal ons lapje vlees, maar we willen de weg van dier naar bord niet zien. Hier op Sumba worden die praktijken juist in het centrum van de aandacht gesteld, misschien om een evenwicht te bewaren of te herstellen.

In Europa gaan we pijn uit de weg. We weten dat patiënten na een operatie sneller herstellen als de pijn onderdrukt wordt. De norm is om elkaar geen letsel of leed toe te brengen, al wordt die norm zeker niet altijd nageleefd. Ook dan worden de letseltoebrengende praktijken (kleding gemaakt door kindslaafjes in Bangladesh, brandstof ten koste van leefgebieden in Nigeria) aan het publieke oog onttrokken. Zo kunnen we de illusie in stand houden dat we met onze gebruiken niemand leed toebrengen, hetgeen natuurlijk een portie zelfbedrog van de hoogste orde is. Hier op Sumba rust op het toebrengen van letsel en pijn geen taboe. Het is een openbaar gedeelde en daarmee maatschappelijk geaccepteerde bezigheid.

Eens per jaar vinden in West-Sumba de Pasola-evenementen plaats. Priesters bepalen aan de hand van de kleur van een aangespoelde zeeworm of de Pasola-festiviteiten kunnen beginnen, meestal in februari of maart. Wat volgt is een reeks gevechten met speren te paard, met de expliciete bedoeling zoveel mogelijk bloed te doen vloeien. Bloed moet stromen om de aarde vruchtbaar te maken. Als de oogst niet goed is, moet er meer bloed vloeien. Tot voor kort vielen er altijd doden bij de Pasola, tot de overheid het gebruik van speren verbood en het gebruik van botte stokken instelde en handhaafde. Nog steeds vallen er elk jaar vele zwaargewonden. En dat is de bedoeling. Bloed moet vloeien.

Het doden en offeren van dieren heeft dezelfde functie: de aarde vruchtbaar maken. Bij begrafenissen moet de overledene bovendien goed ontvangen worden door de marupu, de voorouders, die daarvoor gunstig gestemd moeten worden. Hoe meer geofferde dieren, hoe tevredener de voorouders, des te hoger de sociale status van de familie van de overledene. Voorheen liepen de aantallen geofferde dieren in de tientallen, tot de overheid ook hier paal en perk aan stelde. Vanmiddag telde ik twee runderen (een koe en een stier) en een stuk op 6 tot 8 varkens.


De slachtpartij was gruwelijk. In KwaZulu destijds was de slachting van twee geitjes niet pijnloos, maar wel snel. Hier leek het juist niet de bedoeling de dieren hun leven te ontnemen, maar ze te laten bloeden. Hoe langer hoe beter. Wat een vreselijke pijn hadden die dieren, en wat een angst.

We weten steeds meer over hoe varkens een bewustzijn hebben dat dicht bij dat van mensen komt, dat ze kunnen voelen zoals mensen voelen, dat ze kunnen lijden zoals mensen lijden. En dat lijden kunnen ze directer uitdrukken dan runderen. Ik twijfel er niet aan of de runderen hebben evenveel gevoeld en geleden, maar de varkens communiceerden. Direct en onontkoombaar. Krijsen als een mager speenvarken. Ik zal die uitdrukking nooit meer zonder rillingen kunnen horen.

De runderen werden als eerste naar het veld in het bos gebracht. De koe werd omver getrokken, tegen de grond gewerkt en met haar poten aan elkaar vastgebonden. Daarna kreeg de stier een klap met een kapmes in zijn keel, en hij werd over de koe heengetrokken zodat zijn bloed over haar heen gutste. De kracht van de stier was ongelooflijk. Toen hij al minutenlang uit zijn keel gebloed had, rukte hij zich met een enorme brul nog bijna los van de 5 of 6 mannen die hem met touwen en aan zijn staart vasthielden. Hij stormde nog op de menigte af die snel uiteen week, voor hij door zijn poten zakte. Ook op de grond heeft hij nog minutenlang geleefd.

Daarna was de koe aan de buurt die ook slechts langzaam leegbloedde. Honden begonnen het bloed op de grond op te lebberen. Maar het ergste moest nog komen. De varkens wisten hoe laat het was. De zes enorme zeugen krijsten en gilden, niet alleen uit verzet maar ook van de pijn. Ook zij werden met hun voorpoten aan elkaar gebonden, voordat er ruw een bamboestok tussen hun vastgebonden poten werd gestoken en daaraan werden ze opgetild. Net zoals een mens gemarteld wordt als hij aan zijn op zijn rug gebonden armen omhoog gehesen wordt.

Ik was zo verstandig geweest om te gaan zitten. Nog steeds had ik die dag alleen 2 toastjes en een ei gegeten. Naast me sloeg iedereen de taferelen in alle gemoedelijkheid gade: peuters, kinderen, bejaarden. Er moesten nog meer selfies met mij gemaakt worden, er werd gelachen en gekletst.

Ook de varkens deden verwoede pogingen om aan hun lot te ontsnappen. Een van hen lukte het om op haar aan elkaar vastgebonden poten te gaan staan en daarna naar het uiteinde van haar bamboestok te strompelen. Haar slachters hadden maar net op tijd door dat ze weg aan het komen was. Arm slim dier.
De varkens werden met kapmessen achter hun voorpoten gestoken om zo leeg te bloeden. Ook hier duurde het oneindig lang voor de dood intrad. Ik zat daar op dat muurtje met warme gezellig kletsende mensenlijven om me heen. Ik maakt veel foto’s en video’s omdat ik voelde dat de taferelen door een lens dragelijker werden om te aanschouwen. Dan kun je doen alsof je naar een film kijkt.

Achter me stond een jongetje van een jaar of vier. Staand kon hij net tussen mijn schouder en die van zijn oma kijken, die naast me zat. Hij bekeek het geheel zonder zichtbare ontsteltenis, maar hij had zijn kleine handje om mijn hals gelegd en hij leek me te aaien. Misschien wilde hij alleen voelen hoe mijn rare witte huid voelde, maar ik concentreerde me erop om verder te kunnen dissociëren van wat er voor mijn ogen en oren gebeurde. De aanraking was troostend. Misschien voelde hij mijn ontsteltenis wel.
Het einde was het ergst. De varkens werden in brand gestoken. Iedereen bezwoer me dat ze al dood waren, maar ik keek in hun ogen en dat waren ze niet. Ze waren in shock of in coma, maar ze waren niet dood. En de fik ging erin, met brandend stro. Al gauw laaiden op het veld verschillende brandstapels op; de verbrande huiden werden van de dieren afgeschraapt. Daarna werden de runderen ontdaan van ingewanden die allemaal met zorg werden schoongespoeld en daarna aan het dorpshoofd gepresenteerd. Goddank was het over.
Ik was murw. Ik wilde alleen maar naar huis en tot mijn grote opluchting zei een van de familieleden met wie ik had zitten praten ook dat ze naar huis wilde. Ze bood me een lift aan op haar brommer, die ik dankbaar aannam. Eigenlijk moest ze de andere kant op, maar ze dropte me aan de stadsrand van Waikabubak, op loopafstand van mijn hotel.

De wereld voelde onwerkelijk. Ik voelde me bevrijd dat ik weer in het stadje was. Het voelde bijna als thuis. Er was een voetbalwedstrijd aan de gang op het sportveld. “O wat heerlijk” dacht ik, “mensen die het tegen elkaar opnemen met een potje balletje trappen. Wat een opluchting.” In de tuin van een huis waar ik langsliep stond een jongetje van een jaar of acht hard "Mister" naar me te roepen en te zwaaien. Toen ik terug zwaaide wierp hij me een kushandje toe. Ik moest er bijna van huilen, zo blij was ik ermee.

Ik moest op zoek naar iets te eten, maar het was inmiddels half vijf en de meeste eettentjes waren al dicht. De tentjes die nog open waren, boden rundvleessoep en ik had niet het gevoel dat ik dat kon binnenhouden. Ik kocht geroosterde maiskolven en verse pisang goreng en ik voelde me krachtig in mijn lopen - "ik loop hier in mijn eentje door Waikabubak en dat kan dus gewoon" -  maar leeg van binnen. In het hotel nam ik een heel lang plensmandibad.

Morgen maar lekker uitrusten in de auto op de weg met Pak Danny en zijn gezellige royale sirihfluimen... 

3 opmerkingen:

  1. Wat een gruwelverhaal, Bar, en dat op een begrafenis.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ja het was afschuwelijk om mee te maken. Gelukkig nu goede nachtrust gehad en fris aan een nieuwe dag. Geen begrafenissen meer 😬

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik beschreef je avontuur aan mijn ouders. Ko zei dat ze bij sommige (natuur)volken het wreed vinden om een dier niet te laten wennen aan de dood. Zo het dat kunnen zijn?

    BeantwoordenVerwijderen

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken.  Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...