dinsdag 2 augustus 2022

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot nu toe genoegzaam verzwegen heb. Terwijl ik de namiddagen gedurende de afgelopen vijf dagen in Kupang doorbracht in Pak Elcids socialistische pesantren, en heel hard heb gewerkt om een samenwerking met de plaatselijke overheid en museum tot stand te brengen, bracht ik de ochtenden en avonden door in één van de sjiekste hotels van Kupang van de Sotis hotelketen waar ik met gemak twee kamers voor Citra en mij kon bestellen voor minder dan de prijs die je in Europa betaalt voor één kamer in een low-budget hotel, want ik wil immers een beetje privacy. Citra vindt dat geloof ik nog steeds een beetje raar – Indonesiërs slapen immers het liefst met hun hele familie op één kamer – maar ze is er na vijf jaar samen reizen wel aan gewend.




Het hotel lag aan het strand met uitzicht op een azuurblauwe zee met wat vissersboten en spectaculaire zonsondergangen, erg vergelijkbaar – zowel in schoonheid als in problematiek – met mijn uitzicht in Yogya, op groene rijstvelden waar boeren in sarong en topi zich een weg banen door de modder. Daar was ik na enkele dagen ook weer aan gewend, mede omdat Mas Ali me uitlegde dat de boeren werken op eigen land, subsidie krijgen van de overheid voor het bewerken ervan en een vergoeding krijgen van hem voor het uitzicht. “Als ze het zouden verkopen, zouden ze misschien wel net zo rijk zijn als ik,” zei Mas Ali.

Ik weet niet of het waar is, maar Pak Elcid accepteert geen enkele situatie zoals die is en werkt op een andere manier dan Mas Ali aan verandering. Met tastbare projecten die reiken van het ondersteunen van documentairefilms van lokale filmers over de arbeidsmigratie van veel Indonesiërs in Singapore, Hong Kong, Shanghai en het Midden-Oosten waar veelal vrouwen als slaaf worden behandeld maar niet wegkunnen omdat hun hele dorp afhankelijk is van hun inkomen tot het opzetten van rendabele zeewierteelt voor de kusten van het eiland Savu. Ongelooflijk wat die man allemaal tegelijk doet. 

Dus ik had weer wat privileges te overpeinzen aan de rand van het zwembad met uitzicht op zee. Toch geniet ik er ook echt van, hoor. En ik geef toe aan de luxeproblemen. Waar ik in Yogya gek werd van de moskeeën werd ik in het christelijke Timor gek van de keiharde Kenny G die mijn uitzicht verpestte: https://photos.google.com/photo/AF1QipPzM7Lx4P6rcyNwse_-dsgt_c4_RNjyKVfivOqj

Maarja, wie ben ik om daar wat van te zeggen? Ik ben hier immers op bezoek en Indonesiërs houden van “ramai”. Maar zowel de gevoelens van privilege als die van genot waren extra sterk in Kupang omdat ik voor het eerst – na bijna vijf decennia ontzettend veel vliegen – een afgebroken (min of meer mislukte) landing meemaakte en even niet wist of ik daar wel uit zou komen.

Citra en ik hadden een dag de bloemetjes buitengezet in Surabaya, met een boottochtje op de rivier en een sjiek ijsje bij de ijssalon waar mijn vader als kind al kwam. Vandaaruit vlogen we door naar Kupang. Met Lion Air – een van de vele commerciële luchtvaartmaatschappijen in Indonesië. 

De verhaallijn begint in Surabaya omdat we al in het vliegtuig zaten toen we een grote grafkist het ruim ingetild zagen worden, vlak onder ons. We keken elkaar een beetje bevreemd aan. Citra vond het eng. Ik vond het wel geinig. 

Wat ik minder geinig vond is dat we in een Boeing 737-800 Next Generation zaten. Een gloednieuw model, maar je moet voor de grap eens googlen hoe vaak dit type vliegtuig al uit de lucht gedonderd is – in China, in Kenia, en in Indonesië (een Lion Air-vlucht wel te verstaan).

Maar de vlucht was uiterst rustig en na 3 uur kwam Kupang in zicht en werd de landing aangekondigd en ingezet. Toen al was het vliegtuig aan het schudden, maar Citra en ik zaten helemaal achterin – daar schudt het altijd meer – en we hadden de hele vlucht wat turbulentie gehad.

Maar het schudden werd erger naarmate het vliegtuig daalde. Af en toe trok het met schokken naar links of rechts. Ik maakte me toen nog niet zoveel zorgen, dacht nog steeds aan turbulentie, maar Citra vond het al niet in de haak. “Het komt door die grafkist,” gromde ze.

We waren al heel dicht bij de grond – ik kon de kokosnoten al in de palmbomen zien hangen – toen het vliegtuig enorm ging loeien, nog meer schokte en heel plotseling weer steeg, zonder de grond geraakt te hebben. We gingen zo snel weer omhoog dat ik bang was dat we te hoog zouden komen. Binnen een paar seconden zaten we weer mijlenver boven zee. Het vliegtuig was gestopt met schokken.

Er volgde een aantal heel angstige minuten. We vlogen heel rustig heel hoog, maar waarom waren we niet geland? Iedereen bleef rustig. Toch waren Citra en ik doodsbang. Beneden in de azuurblauwe zee zag ik een groot rood vrachtschip liggen. Het voer, maar van grote hoogte leek het stil te liggen. “Wat zou ik graag op dat schip zitten,” dacht ik. “Ik wil naar beneden met mijn voeten op de grond of desnoods zwemmend in zee. Alles beter dan hier hangen en straks naar beneden donderen.” Ik ben zo gewend aan vliegen, van jongs af aan. Het was voor het eerst dat ik kon voelen dat je uit de lucht kunt vallen, en ook als je de kokosnoten al in de palmbomen kunt zien hangen kun je nog doodvallen. 

“Misschien is dit het dan,” dacht ik zelfs. Maar na een minuut of 5 kwam er nieuws uit de cockpit. Met een rust in de stem die alleen piloten hebben. Daar worden ze vast ook op getraind. “Zojuist is de ingezette landing afgebroken omdat we last hebben van een forse ‘tail wind’”. Het waait stevig op Timor. Met het toestel was alles in orde en de situatie was volledig onder controle. We zouden even op 5000 voet blijven vliegen om uit de wind te blijven en straks gingen we het nog een keer proberen. 

Dat gaf opluchting, maar geen volledige opluchting. Net als bij een orthopeed die zegt dat de operatie geslaagd is. Dat geloof ik pas als ik het zelf heb ondervonden. We vlogen wel twintig minuten door, keerden toen om en weer zagen we alle gebouwen en bomen en heuvels van net langskomen. Maar we vlogen nog op grotere hoogte en daalden veel sneller, inderdaad met minder schokken, al greep ik bij elke schok instinctief de leuningen van mijn stoel vast, en uiteindelijk raakten we zonder enige hobbel of klap de landingsbaan. 

Citra en ik hebben elkaar even stevig omhelst toen we stilstonden en de deuren opengingen. We waren behoorlijk pips rond de neus toen we uit het vliegtuig stapten, en ons bij onze Timorese vrienden voegden die ons waren komen halen. 


Het stormde inderdaad en een uurtje of twee later zat ik al met de hotemetoten van de plaatselijke overheid om de tafel om het in het Indonesisch over de Jaap Kunst Collectie te hebben.

Iedereen moest hartelijk lachen om onze schrik, hetgeen misschien ook verklaarde waarom onze medepassagiers zo rustig bleven. "Dat gebeurt hier de hele tijd," riepen ze. "Dan waait het te hard en dan kunnen de vliegtuigen niet landen en dan moeten ze even omvliegen en het nog een keer proberen en soms lukt het dan weer niet en dan landen ze ergens anders. Dan ben je nog wel even langer op reis. En op zo’n vrachtschip op zee wil je met deze wind ook niet zitten," zeiden ze nuchter. Het gebeurt vaak genoeg dat boten omslaan, of veerdiensten tussen de eilanden uit de vaart worden genomen door de wind en de stroming. 

Ik ben zo gewend aan reizen zonder risico’s. Ik kan de hele wereld over zonder écht gevaar te lopen. Althans dat denk ik. Maar reizen brengt wel degelijk risico’s met zich mee. Het is niet vrijblijvend. Dus ik ben heel dankbaar dat het de wind was, en dat ik nu weer met beide benen op de grond in Jakarta sta en straks met Singapore Airlines naar Manilla niet meer in een Boeing 737-800 hoef. En dat die grafkist ongeschonden bij zijn nabestaanden is aangekomen. 

zondag 31 juli 2022

Barbara's dekoloniseringsagenda, deel II

En vijf dagen na mijn college in het Engels in Yogya lukte het me alsnog: college geven in het Indonesisch. Ik ben hier in Timor op uitnodiging van het Institute for Resource Governance and Social Change (IRGSC), een NGO in Kupang onder de bezielende en gedreven leiding van Dominggus Elcid Li. Hij is iemand van groot aanzien in de hele provincie NTT (Nusa Tenggara Timur), met een enorm sociaal network en veel vingers in de pap bij de regionale overheid.

Vroeger was Pak Elcid docent Sociologie aan de Universiteit. Daar heeft hij ontslag genomen uit onvrede met de alomtegenwoordige vriendjespolitiek, het jatwerk en de zelfverrijking - volgens de meeste van mijn Indonesische vrienden (vrijwel allen academici) endemisch aan Indonesische universiteiten. Hij is zijn eigen toko begonnen.

Meer dan een toko, is het kantoor van het IRGSC een soort non-religieuze pesantren, op het socialistische af. Het voelt na twee dagen al als ons huis. Jonge intellectuelen lopen er in en uit. Er wordt doorlopend gediscussieerd: over maatschappelijke on/gelijkheid, over de rol van de kunsten voor maatschappelijke ontwikkeling, over mensenrechten en migratie. Er is een kokki die fantastisch kookt. Er zijn kantoortjes waar je even kunt focussen om je gedachten op papier te zetten. Je kunt er je eigen gang gaan en steeds weer ongelooflijk interessante mensen ontmoeten. 



Pak Elcid zette me stevig aan het werk. Hij is duidelijk over het feit dat hij mijn aanwezigheid aangrijpt om zaken in beweging te krijgen in de doorgaans stroperige overheidsbureaucratie. Ik ben duidelijk over het feit dat ik me daar graag voor laat gebruiken. Ik kan op mijn beurt via hem, zijn netwerk en de provinciale overheid ingangen vinden om het archiefmateriaal te delen en terug te geven, o.a. via het museum hier.

Ik kwam donderdagmorgen aan uit Surabaya en donderdagmiddag al hadden we onze eerste ontmoeting met de provinciale overheid over het materiaal uit de Jaap Kunst Collectie die ik aan de UvA conserveer. 

Als de sodemieter een powerpoint in elkaar gedraaid. Vrijdag volgde een workshop van een halve dag in het provinciekantoor met een groter publiek: academici, studenten, kunstenaars - precies de doelgroep van DeCoSEAS. Daarop kon ik me iets beter voorbereiden, met vooruit bedachte formuleringen in het Indonesisch van mijn hoofdpunten, en een woordenlijst met sleutelwoorden die ik vaak moet gebruiken en toch steeds weer vergeet. 

En zaterdag (gisteren) een openbaar college in de grote zaal van het provinciale Cultuurhuis. 


Dat moest ik uitschrijven, dus maar niet te lang praten, en niet te moeilijk voor mezelf. Moeilijk werd het uiteindelijk toch, want ik koos toch voor een nogal academische invalshoek over de koloniale wortels van de etnomusicologie en de verschillende waardes die we toekennen aan visuele en auditieve informatie als bronnen van kennis. Citra redigeerde de tekst nog even stevig, en ik kon hem gelukkig nog even oefenen, zaterdagmorgen vroeg. 

Ik scheet peentjes, maar toch leek het verhaal goed over te komen. Ik zag mensen driftig knikken terwijl ik aan het praten was. Wederom was de discussie van een enorm hoog niveau, met vragen en opmerkingen die echt doorgingen op de epistemologische diefstal die gepleegd is tijdens de koloniale overheersing. Mensen die expliciet aangaven geëmotioneerd te zijn door het horen van muziek en het zien van beelden van bijna 100 jaar geleden die ze nog nooit gehoord of gezien hadden en die desalniettemin door hun eigen grootouders werden gepraktiseerd. Maar ook heel kritische vragen van mensen die zich afvroegen voor wie we eigenlijk onze kennis moeten "dekoloniseren" - voor mensen uit Europa die wederom komen vertellen hoe we moeten gaan denken? 

Het was enorm verrijkend en ook ontzettend moeilijk. Ik versta maar 60-70% van wat mensen zeggen op zo'n hoog denkniveau, en met toch weer een heel ander accent dan op Java, en ik moet er dan toch - met mijn beperkte woordenschat - op reageren. Dat lukt niet altijd, en zeker niet eloquent, maar ik merkte ook dat mijn pogingen gewaardeerd werden en dat we deze discussies niet hadden kunnen hebben als ik geen Indonesisch gesproken had. Dus ik moest mijn eergevoel ten aanzien van welbespraaktheid even opzij zetten en er gewoon voor gaan. Ook dat is een kwestie van inlevingsvermogen. Veel Indonesiërs (en niet alleen Indonesiërs) ervaren dezelfde frustratie als ze op internationale conferenties alles in het Engels moeten doen... 

Wat gebeurt er met je als je wel de gedachtes en ideeën hebt, maar niet de taal om ze te delen? 



dinsdag 26 juli 2022

Laatste dag

Ik had zo'n ontzettend leuke laatste dag in Yogya. Vanmorgen moest ik college geven aan de Universitas Gadjah Mada (UGM), de universiteit waar mijn vader ook gastdocent was. Dat vond ik best spannend. Ik wilde het college heel graag in het Indonesisch doen, maar tijdens de voorbereiding besloot ik dat ik dat idee los moest laten. Ik kan met veel tijd complexe gedachten in het Indonesisch opschrijven en die schrijfsels dan laten nakijken door een van mijn Indonesische vrienden, maar niets is saaier dan een opgelezen college. 

Ik kan daarnaast zeker zonder script spreken in het Indonesisch, maar alleen op het niveau van de zaken die ik in dit blog beschrijf: de biawak, overlappen tussen de Nederlandse en Indonesische taal, mijn werk in vijf zinnen. Maar echt op academisch niveau vrij spreken, dat kan ik nog niet. Daarvoor moet ik echt minstens een jaar achter elkaar hier zitten. 

Dus ik concipieerde een inleiding in het Indonesisch met de hoofdvraagstukken van mijn verhaal zodat mijn toehoorders wisten dat ze zonder veel problemen in het Indonesisch konden terugpraten, maar schakelde daarna over op het Engels. Alles is op YouTube gezet. Helaas pas na mijn Indonesische inleiding:

Ondanks mijn frustratie het college niet in het Indonesisch te doen, wat het een goede beslissing. Mijn publiek van vrijwel uitsluitend studenten bleek hartstikke goed Engels te spreken, dus de discussie was van een enorm hoog niveau. In beide talen, want vragen in het Indonesisch werden ook gesteld. De inhoud was overgekomen.

En mijn collega leidde me ontzettend mooi in, in het Indonesisch: hij noemde dat mijn vader hier ook gastdocent was geweest, dat ik zodoende letterlijk één straat verderop ben opgegroeid, en ik kon toen aangeven dat het betekenisvol is voor mij om - in dat opzicht - in zijn voetsporen te treden. Napak tilas, zeggen ze in het Javaans. 

En al mijn vriendjes en vriendinnetjes waren er. Citra natuurlijk, met haar dochter, die aan dezelfde faculteit studeert. Palmer en zijn vrouw, en Aris, een ongelooflijk productieve oud-student van Citra. Dus we gingen na afloop lekker samen lunchen. De hele kudde bij mekaar. Gezellig. 

En daarna moest ik nog even langs het immigratiekantoor omdat mijn visum bijna verloopt, en mijn paspoort met visum lag klaar voordat Citra en ik morgenvroeg op de trein naar Surabaya stappen.

Toen ik thuiskwam bleken alle lawaaiige (ramai) medegasten vertrokken (hoera!), en mocht ik nog even in het zwembadje van de naburige bungalow zwemmen. En daarna heb ik de hele namiddag in het langzaam verschuivende licht naar de sawahs zitten kijken. Dat gaat nu al weer met minder gewetenswroeging dan 3 weken geleden, en dat is op zich ook wel weer een blogje waard. Maar doe ik een ander keertje.


Ik schrijf nu nog even een blogje en daarna smijt ik al mijn spullen in mijn koffer en stap morgenochtend op de trein. 

Ten afscheid van Yogya post ik de verzameling wilde en minder wilde dieren met wie ik de afgelopen weken heb geleefd. Ik vind dat toch wel stoer van mezelf. En ik kan alleen maar herhalen; oefening baart kunst. Ik heb hier elke nacht als een blok geslapen, steeds aan één stuk door, behalve gisteravond - toen was ik een beetje zenuwachtig voor mijn college. 


De biawak natuurlijk, mijn op-een-na-langste kamergenoot.


De tikus die zich snel liet vangen omdat ie gaten in mijn plafond knaagde. 


Een glimp van de sawahslang die 's avonds langsgleed op zoek naar een kikker:


De rupsen die hier bijna op duizenpoten lijken...

... en de sawahspin die op een wandelende tak lijkt (dixit Eva).


En dan natuurlijk de slaapkamerspin op mijn nachtkastje. Die heb ik zelf gevangen (kopje erover, papiertje tussen kopje en tafelblad en de sawah in). Punt was alleen dat ie tegen die tijd aan de onderkant van het blad zat, dus toen werd het wat moeilijker met dat kopje en dat papiertje. Toch gelukt. 

En als klapper op de vuurpijl: de dokter van de dakgoot. Mijn enige duurzame kamergenoot die ook vanavond nog een ruimte met me deelt: de tokè. Je ziet ze zelden, dus ik ben trots dat ik hem heb gespot. 

maandag 25 juli 2022

Ramai

Mas Tri heeft de biawak gevangen. 


Hij was tóch geen anderhalve meter, maar toch zeker wel één meter... nnnnDus. Gelukkig hebben ze hem niet doodgemaakt, maar enkele kilometers verderop uitgezet in de rijstvelden. Transmigrasi, zei mijn moeder ironisch, daarmee verwijzend naar het beleid van Nederlanders én van de Orde Baru dictatuur (1965-1998) van president Suharto waarbij zo'n anderhalf miljoen mensen (veelal Javanen) naar andere delen van Indonesië moesten verhuizen om zo bij te dragen aan de vorming van een eenheidsstaat. Een soort Indonesische russificatie, zeg maar.

Als de biawak zo slim is als wikipedia beweert, dan lukt het hem wel om zijn weg terug naar hier te vinden. Maar dan ben ik al vertrokken. Want ik ga over ongeveer 36 uur, woensdagmorgen heel vroeg, met de trein naar Surabaya, de stad van mijn vader. Ik ben er nog nooit geweest, dus ik ga er samen met Citra eens rondkijken voor we op het vliegtuig naar Kupang stappen, drie uur vliegen naar het oosten, waar ik werk te doen heb, en Citra ook. Na 5 dagen Kupang vlieg ik door naar Manila, voor nog meer werk. 

Nieuwe plekken, nieuwe ervaringen, maar zoals gewoonlijk wil ik helemaal niet weg. Maar ik heb al zo vaak geblogd over de moeilijkheid van het overgaan van de ene naar de andere plek, dat ik het nu eens anders aan ga pakken. Drie redenen waarom ik hier NOOIT zou willen wonen, ter geruststelling van al mijn vrienden in Nederland. 

1. Mijn voeten kunnen niet meer tegen de warmte. De rest van mijn lijf wel, maar mijn enkels lopen vol, als ik niet elke dag veel beweeg. Ik had het er jaren geleden al met mijn orthopaed over. Het is een gevolg van de heupoperaties: door het littekenweefsel wordt vocht minder goed afgevoerd in mijn benen (niet alleen bloed, ook lymfe), en als ik een hele dag in de auto heb gezeten dan staat de huid van mijn voeten helemaal strak en heb ik olifantenklompen. 

2. Blijven fietsen en wandelen dus - dat helpt enorm. Iedereen kijkt vol bewondering naar die grote Londo op een net iets te kleine fiets met een rood hoofd in de zon. "Sehat!" zeggen ze allemaal, wat betekent: "Gezond, hoor!", en het is vast gezonder dan op een brommer zitten, wat bijna iedereen hier doet. Ik werk me stevig in het zweet elke dag. Maar als ik boodschappen heb gedaan in de stad (10-15 km fietsen) dan heb ik waarschijnlijk ook het equivalent van een pakje zware shag gerookt. De uitstoot is hier verschrikkelijk: het fijnstof van verkeerd afgestelde automotoren, de vuurtjes in ieders achtertuin om huisvuil te verbranden, waarmee ook enorme hopen plastic worden verbrand, en niet te vergeten de vernietigende viezigheid van de suikerfabriek, nog uit de Nederlandse tijd, waar de chemicaliën van de raffinaderij (gewoon gedumpt in de goot langs de weg) je het ademen bijna onmogelijk maken als je langsfietst.

3. Maar de allerbelangrijkste reden om hier nooit te willen wonen zijn de moskeeën, en deze post is zeker niet bedoeld als een islamofobe aanklacht. Integendeel. In Nederland woon ik zo ongeveer naast een moskee en dat is prima. En als de moskee aan de overkant van de sawahs een kilometertje verderop in zijn eentje begint, dan denk ik: och wat is dat mooi, zo van ver. Maar enkele minuten later begint de rest en dan vergaat horen en zien je. De overkill aan brullende imams, en - erger nog - de jongetjes die om het hardst "Allaaaaaaaahu Akbar" in de microfoon krijsen (zoals eerder opgemerkt: vrouwenstemmen zijn geheel en al afwezig in dit gehoorszintuiglijke geweld) heeft weinig te maken met de islam an sich, maar veel meer met de Indonesische voorliefde voor "ramai" - drukte. 

De antropoloog in mij wordt wakker - sorry hoor. Er zijn altijd zaken aan een andere cultuur die je maar niet kan begrijpen en die Indonesiërs ook niet van mij begrijpen. Dus ik zet mijn onbegrip even op papier. Het vermijden van stilte (sepi) en duisternis (gelap) uit zich in vele zaken, zoals bijvoorbeeld dat al mijn verstedelijkte, niet zeer (bij)gelovige Indonesische vrienden altijd met het licht aan slapen. Dat is soms lastig als je een hotelkamer wil delen. Hotelkamers kun je hier sowieso niet voor 1 persoon bestellen. Als ik op de Traveloka (de Indonesische booking.com) een hotel wil boeken voor twee personen in twee kamers, dan krijg ik twee kamers voor vier personen (2x2). Twee kamers voor twee personen (2x1) is gewoon geen optie. 

Mas Ali als hoteleigenaar weet daar gierende verhalen over te vertellen. Dat Indonesiërs altijd één kamer met een hele familie (inclusief opa's, oma's, ooms en tantes) afhuren. Lekker goedkoop en gezellig. Ze slapen met vier personen in het bed (past makkelijk) en de rest ligt met matjes op de grond. "Ik wil het niet hebben," zegt Mas Ali, "want als ze meerdere dagen blijven, kan ik de kamer niet schoonhouden", dus hij heeft allerlei oplossingen bedacht met gudangs (opslagkamertjes, strijkhokjes) bij de hoofdkamer met eenvoudige bedden erin, zodat mensen alsnog bij elkaar kunnen zijn en toch niet met zijn zevenen in één kamer gaan liggen. 

Palmer vertelde me dat hij meermalen werd uitgenodigd voor muziekuitvoeringen waar alle deelnemende muziekgroepen tegelijk gaan spelen. Keihard. Het is geen wedstrijd, iedereen zit gewoon in zijn eigen auditieve bubbel en trekt zich van de andere bubbel niets aan. Met die moskeeën lijkt dat ook zo te zijn. Maar ik word er helemaal gek van. Ik kan me niet afsluiten van het een om te concentreren op het ander. Misschien moet ik dat een beetje oefenen als ik hier ooit wat langer wil zijn dan 10 weken...

Maar Palmer zei het al: die voorliefde voor "ramai" (waar musicologen overigens al boeken over vol hebben geschreven) heeft wel tot een hoop prachtige muziekpraktijken geleid. Een ontzettend mooie herriemaker, bijvoorbeeld, is de windvaan die naast ons huis staat, en telkens als de wind aantrekt, gaat ie spelen en bewegen


en het melodietje dat hij voortbrengt deed me op dag 1 hier al denken aan het magnifieke nummer van Franse jazztrompettist Airelle Besson dat - heel toepasselijk - "Neige" heet en dat ik nu voor altijd met deze mooie plek aan de rand van de sawahs zal associëren:

vrijdag 22 juli 2022

Besmettelijke ziektes

In Nederland wordt min of meer gedaan alsof de COVID-19 pandemie voorbij is. Ik lees in de krant dat de minister het maar aan het maatschappelijk middenveld en bedrijven zelf overlaat wat te doen. Overheidsbeleid lijkt volledig te ontbreken. Dat is hier wel anders.

In winkels, stations, luchthavens, musea, scholen, universiteiten en natuurlijk het openbaar vervoer - iedereen draagt een mondkapje. Daar is geen discussie over. Ook in openbare ruimtes - die vaak in de buitenlucht zijn - dragen mensen meestal een mondkapje. We zitten hier immers met 1196 mensen per vierkante km op een kluitje, en in Yogya (een stad van 3 miljoen) waarschijnlijk nog wel wat meer. 

Ook bij Gojek (de Indonesische Uber) draagt iedereen een mondkapje: chauffeur en passagier. Zo niet, dan kan de chauffeur je weigeren, ook achterop de brommer. Bovendien zijn alle brommerrijders en taxichauffeurs gevaccineerd. Daar wordt zowel in de app als in de auto per chauffeur en passagier een punt van gemaakt, al wordt de status van de passagier niet vaak gecontroleerd. 

Woensdag en donderdag was ik in het naburige Surakarta/Solo voor een heel leuk festival (Bukan Musik Biasa - Geen Gewone Muziek) waarin een Indonesische promovendus van mij optrad. Het is een uurtje met de trein door prachtig landschap. 


Zowel op de heen- als de terugweg werd - in het station voor vertrek - mijn vaccinatiestatus gecontroleerd. Anders kwam ik de trein niet in. 

Hoe komt het dat het in Nederland zo'n slap gesodemieter is allemaal, met mensen die met wat internetten denken dat ze zelf experts zijn, en geneuzel van de overheid over de onmogelijkheid om gedragsinstructies te handhaven. Hier zetten ze gewoon één iemand bij de ingang van het station die nakijkt of je gevaccineerd bent. Klaar. 

Ik probeer taxichauffeurs of medereizigers wel eens uit te leggen waarom er in zo'n gedoe over is in Nederland. Maar ik krijg het niet goed uitgelegd en niemand snapt er hier ook iets van. 

Zo'n gesprek gaat dan ongeveer zo:

B[arbara]: "Niet iedereen in Nederland wil zich laten vaccineren"
G[esprekspartner]: "Hoezo niet? Zijn ze niet bang om ziek te worden dan?"
B: "Kennelijk zijn ze niet bang om ziek te worden..."
G: "...?... . 
G: Is vaccinatie bij jullie niet gratis dan?"
B: "Jawel hoor, helemaal gratis. We krijgen zelfs een uitnodigingsbrief."
G: "Een uit-no-di-gings-brief?"
B: "Ja, en dan nog eens een herinneringsbrief..."
G: "...???..."

De vaccinatiegraad (2 prikken) is in beide landen ongeveer gelijk (rond de 82%), maar in Indonesië wonen bijna 280 miljoen mensen over een gebied zo groot als heel Europa met een medische, beleidsmatige en vervoerstechnische infrastructuur die niet vergelijkbaar is met de Nederlandse (al is dat spoedig misschien anders), en waar vele mensen (letterlijk) gewoonweg fysiek niet bereikt kunnen worden. Niet met uitnodigingsbrieven en ook niet met een autootje of een fiets. In Nederland woont nog geen tiende van dat aantal: 17 miljoen mensen die beschikking hebben over begaanbare wegen, buitengewoon goed gefinancierde instanties die uitnodigingsbrieven sturen, en relatief makkelijk bereikbare dokters en ziekenhuizen. 

Misschien is het hier makkelijker om de neuzen dezelfde kant op te krijgen omdat mensen hier nog tot 1998 in een dictatuur leefden. Dan laat je het wel uit je hoofd om instructies van gezagsdragers niet op te volgen. Maar als ik met mensen spreek hier, dan snappen ze ook gewoon niet waarom iemand niet gevaccineerd zou willen zijn of geen mondkapje zou willen dragen.  

Dat brengt me op een andere verklaring. Er is hier een collectief geheugen van de ernst van besmettelijke ziekten - een geheugen dat in Europa verdwenen lijkt. Hier weten mensen dat je niet alleen ziek kunt worden, maar ook dood kunt gaan van mekaar in het gezicht hoesten, je handen niet wassen, of geen beschikking hebben over schoon drinkwater. 

Daarom is iedereen altijd al voorzichtig. Niet alleen voor je eigen gezondheid, maar juist ook voor die van elkaar. Gezondheid wordt beschouwd als iets collectiefs en dat is verstandig als het om besmettingsrisico's gaat. Zodra je thuis bent: handen wassen. Altijd. Als je je niet lekker voelt: thuisblijven, en zeker niet gaan lopen snotteren op je werk. Als het kan, afstand houden. Dat zijn eigenlijk altijd al normale omgangsregels, want aan tbc of buikgriep kun je ook doodgaan. Altijd al. 

In Nederland is het hele besef van het gevaar van ziekte afwezig, en wel dankzij de effectiviteit van vaccinatie en antibiotica. Paradoxaal genoeg leidt dat gevoel van veiligheid ook tot onwetendheid over hoe vaccinatie werkt, namelijk als iets wat collectief moet gebeuren. Als onvoldoende mensen zich laten vaccineren heeft iedereen daar last van, ook degenen die wel gevaccineerd zijn. 

Dus, een biawak is niet gevaarlijk, maar jouw ongewassen hand of een droog kuchje wel. Iedereen die dit leest en nog aarzelt over dat vaccin. Bedenk even hoe het in een (voormalig) ontwikkelingsland als Indonesië gaat, waar mensen nog geregeld ervaren wat er gebeurt als vaccins en antibiotica niet voorhanden zijn. Zo was het ook ooit in Europa, en de enige reden dat dat niet meer zo is, is door de beschikbaarheid van deze medische verworvenheden.

Einde preek voor vandaag. Morgen weer een nieuwe...

woensdag 20 juli 2022

Rinding besi / isiTolotolo

Vorige week kreeg ik een appje van Palmer Keen. Je zou kunnen zeggen (en velen hier zeggen dat ook) dat hij de Jaap Kunst van de 21ste eeuw is. Hij is zeker 15 jaar jonger dan ik, woont hier al jaren, is getrouwd met een Indonesische. Hij heeft geen muziekwetenschap gestudeerd, maar reist al jaren door heel Indonesië om de meest bijzondere muziek op te nemen. Muziek die bijna verdwenen is, maar ook muziek die veel mensen nu eenmaal leuk vinden om te spelen en te zingen. Die zeer professioneel gemaakte opnames deelt hij op zijn website: https://www.auralarchipelago.com/, op facebook: https://web.facebook.com/senimusiknusantara en op Instagram: https://www.instagram.com/auralarchipelago/. Neem vooral een kijkje.

Ik heb enorme bewondering voor zijn werk, hoe hij zich voorbereidt, inleest, alles opneemt met audiovisuele middelen, en zorgvuldig uitlegt in toegankelijke teksten (voor iedereen die Engels leest dan). Terwijl ik opnames maak om daar academische boeken en artikelen over te schrijven (die bijna niemand leest), maakt Palmer de opnames voor de opnames, en om die delen met een zo groot mogelijk publiek dat hij bereikt met sociale media. Dat is zijn manier om de muziek te bewaren. Hij vertelt de mensen met wie hij werkt ook altijd waarom hij zijn opnames van hen graag wil delen en vraagt of dat mag. Hij laat gegevens van zijn website achter, zodat ze zichzelf terug kunnen zien en horen, en het kunnen aangeven als ze er niet tevreden mee zijn. 

Daarmee is zijn soort onderzoek actueler in zijn verspreidingsmethode (sociale media), maar wat ouderwetser in zijn methode. Want wie bepaalt wat bewaard moet worden en wat niet, en wat zijn de gevolgen van zulke exercities voor hoe gemeenschappen zelf waarde toekennen aan hun vormen van  expressie?

Hij appte me spontaan om te vragen of ik zin had mee te gaan naar de Gunung Kidul, een nogal achtergesteld gebied op twee uur rijden van Yogya. Mensen in Karangmojo leven er van wat rijstbouw en anderhalve djatiboom en verder is er niet veel. Ik kom er geregeld omdat een oude kennis van mijn ouders er woont die ik elke keer als ik hier ben trouw opzoek. 

Palmer wilde naar de Gunung Kidul om Ibu (mevrouw) Mugina te zoeken. Ibu Mugina is één van de laatste bespelers van de rinding besi, de metalen mondharp. Hij had haar voor de pandemie ontmoet en toen was ze al erg oud. Tijdens de pandemie was hij het contact verloren, maar nu was hij tegen een kennis aangelopen die dacht dat hij het huis van Ibu Mugina nog wel kon vinden. 

Geen idee of ze nog leeft, zei Palmer, en of ze aanspreekbaar is, maar ik wil het toch proberen want ze is één van de laatsten die het doet, en mondharpen zijn ongelooflijk interessant.

En óf ze interessant zijn. Ik ben vrij uitgebreid in de techniek en geschiedenis van de mondharp gedoken voor mijn onderzoek naar Zuid-Afrikaanse maskanda. Daar heeft de mondharp de onomatopoeietische naam isitolotolo. Overal ter wereld bespeelden mensen vroeger de mondharp, maar ook in Zuid-Afrika zijn de mondharptradities vervangen door ander muzikaal vertier. Desondanks is de techniek van het tokkelen aan de tong van de harp en het spel met boventonen in mond-, neus-, oor- en keelholtes heel belangrijk geweest voor de klank van maskandamuziek en ongetwijfeld nog vele andere tradities ter wereld. En nu kon ik meekijken hoe de mondharp op Java bespeeld wordt/werd. Wat een buitenkansje. 

Dus Palmer en ik huurden een auto (met een chauffeur, Mas Fajar, die een oud-student van Citra bleek [ook hier zijn kunstopleidingen een weg naar allerlei andere beroepen 😬]), en we gingen op de bonnefooi op pad. Mas Iwenk, die voor zijn scriptie over de mondharp alle dorpen van de Gunung Kidul is afgeweest, gidste ons naar het huis van Ibu Mugina. 


Mas Fajar, Mas Palmer, Mbak Barbara, Mas Iwenk

Ibu Mugina was er zowaar nog, en ze was uiterst goed aanspreekbaar. Mas Palmer spreekt een klein mondje Javaans (ik spreek geen woord - totaal anders dan Indonesisch) en dat brak het ijs totaal. Ibu Mugina deelde met ons een aantal liedjes, zoals "Kacang goreng" en "Owel-Awel" - woorden en klanken die soms iets betekenen en daarnaast de klank van de mondharp vertegenwoordigen. Dat is het spannende van de mondharp. De grens tussen een instrument bespelen en zingen wordt arbitrair. Liedjes op de mondharp hebben tot op zekere hoogte voor insiders verstaanbare tekstuele boodschappen. Dat is in de Zoeloetradities ook zo. Daar werd met mondharpspel gewaarschuwd als de (apartheids)politie eraan kwam. Nog een overeenkomst: de mondharp wordt in beide delen van de wereld vrijwel uitsluitend bespeeld door vrouwen. 

Ibu Mugina had de traditie in jaren 60 weer nieuw leven ingeblazen (letterlijk) door met een aantal kennissen te gaan spelen. Vaak unisono, tot groepen van vijf. Voor die tijd kenden mensen de mondharp alleen van horen zeggen, van grootvader en grootmoeder. Niemand bespeelde het instrument toen. "We zijn begonnen met bladeren van de nangkaboom (jackfruit)", vertelde Ibu Mugina. Door aan de steel van het stroeve blad te tokkelen kun je ook een toon produceren waarmee je boventonen in je mond kunt maken. Pas na een tijd ging de plaatselijke smid de instrumentjes (die in Zuid-Afrika massaal en standaard in de fabriek worden gemaakt) maken en toen gingen Ibu Mugina en haar vriendinnen die gebruiken. De techniek was er al. De smid is nu overleden. Niemand kan het instrument meer maken. Maar Ibu Mugina had de hare nog, en Mas Palmer had er ook een paar: uit Rusland, uit de VS. Die werden met interesse uitgeprobeerd. 


Ibu Mugina vertelde dat een vriendin van haar, die een dorp verderop woont, ook nog wel speelde. Ze was alleen bijna al haar tanden kwijt, en die heb je nodig, want daar leg je het frame van de mondharp tegenaan. Grote hilariteit alom. "Ik heb haar al jaren niet gezien, want ik ben slecht ter been en door de pandemie ben ik de deur niet meer uitgeweest", zei Ibu Mugina. "Maar wij hebben een auto", zeiden wij. "Rijdt u maar met ons mee." 


Dat vond ze prachtig. Ze zat naast Palmer op de achterbank van de auto met haar hand op zijn knie (mijn cucu Londo, noemde ze hem, mijn witte kleinkind) en vertelde honderduit over hoe ze vroeger op het land werkte. 


Het weerzien tussen Ibu Wasila en Ibu Mugina was hartelijk en de dames namen plaats om het een en ander te spelen. 

Ibu Mugina speelde "Kacang Goreng" (de volgende links leiden naar korte filmpjes die ik gemaakt heb): https://photos.app.goo.gl/ZWat3wPCZjbjXHZZA 

Daarna probeerden Ibu Mugina en Ibu Wasila op Mas Palmers verzoek de nangkabladeren uit: https://photos.app.goo.gl/cpUZTDUB7mf1Bntw5

En toen ging iedereen de nangkabladeren proberen. Vooral Mas Iwenk bleek erg bedreven: https://photos.app.goo.gl/HSYetdywLS1k3QnaA

Het werd voor iedereen een heel bijzondere namiddag. Voor Ibu Mugina en Ibu Wasila omdat ze na jaren elkaar weer zagen, hun mondharpen weer uit hun doosjes haalden, weer samen speelden, en de rest van het gezelschap konden laten zien wat ze in huis hadden. Dat gezelschap bestond niet alleen uit ons team van vier, maar ook uit een jongere generatie uit Karangmojo. Zij keken werkelijk hun ogen uit. Alsof ze het in Keulen hoorden donderen. En dat is ver van hier... 

"Ik heb dit nog nooit gezien" zei een meisje van een jaar of twintig."Wat is dit?" Het bracht mij weer op van allerlei gepeins. In zijn rol als Cucu Londo had Mas Palmer een stamp-of-approval gegeven op een muziekpraktijk waar niemand eigenlijk nog mee bezig is.

In Zuid-Afrika, meer dan 10 jaar geleden, trof ik iets vergelijkbaars aan. uMama (mevrouw) Nkwanyana, de moeder van de grote maskandagitarist Josepha Nkwanyana (1953-1912), was een van de laatste bespelers van de mondharp in het dorpje Mandeni aan de oevers van de Tugela-rivier in KwaZulu-Natal. In 2009 bezocht ik haar omdat Joe Nkwanyana ons had toevertrouwd dat hij zijn maskandavaardigheden van het isitolotolospel van zijn moeder had opgepikt. Ook toen was ik er met een team van jonge Zoeloe collega's die me hielpen met vertalen en filmen en die zoiets nog nooit gezien of gehoord hadden. 

We moesten uMama Nkwanyana smeken de mondharp weer ter hand te nemen. Ze schaamde zich er een beetje voor: oud, ouderwets, altijd als achterlijk beschouwd in apartheidstijd (zoals alles wat "zwart" was). Als je apartheid als extreme continuering van koloniaal bestuur beschouwt (waar veel voor te zeggen is) dan krijg je een idee van de enorme schade die zulke ideologieën van ongelijkheid hebben aangericht (en nog steeds aanrichten). Pas toen we (witte en stadse mensen) interesse bleven tonen, kreeg uMama Nkwanyana er plezier in. Ze speelde fantastisch en legde ze ons uit welke boodschappen ze met haar spel overbracht. In volgend fragment spreekt/speelt ze over "mannen die naar Johannesburg (eGoli) gaan om te werken (sebenza)": https://photos.app.goo.gl/EEPxwE7K7KxgQeX68

Als ik niet uitkijk word ik nog eens zo'n vermaledijde ouderwetse vergelijkende muziekwetenschapper...

dinsdag 19 juli 2022

Biawak

En toen zag ik hem alsnog lopen. Of klimmen, beter gezegd. De biawak: een "monitor lizard"/kleine versie van de komodo varaan... Ik parkeerde de sjieke fiets van Mas Ali naast de bungalows na een stevige fietstocht uit de stad, en zag in mijn ooghoek iets bewegen. Toen ik opkeek zat de biawak al tegen de muur van de bungalow (niet de mijne, maar die van de buren). Hij liep verticaal tegen de muur op, net als een tjitjak, maar dan 10.000 keer groter. Hij was zeker anderhalve meter lang, inclusief staart, een prachtig beest, en verdween toen onder de pannen van het dak. Ik was te langzaam om een foto te kunnen maken. 

Biawaks zijn zeer intelligent. Ze werken samen in de jacht, hebben spelvaardigheden, en er zijn gevallen gerapporteerd van biawaks die kunnen tellen. Waarschijnlijk had hij liggen zonnen en werd hij gestoord door mij. Als hij stilletjes was blijven liggen had ik hem niet gezien. 

Omdat Mas Ali en ik er het de afgelopen dagen zo vaak over gehad hadden, appte ik hem (hij zit in Australië momenteel) om hem te vertellen dat ik de biawak gespot had. Aiai, dat vreesde ik al, antwoordde hij. De biawak is er. Hij woont hier. Niet goed voor de gasten, peinsde Mas Ali. Zeker niet als ze al bang zijn voor een tjitjak, vulde ik aan. Ik zal Mas Kenek vragen hem morgen te vangen, zei Mas Ali.

Pas toen ging ik erover nadenken. Had ik met mijn appje het doodvonnis van de biawak getekend, of in elk geval zijn verbanning? Waarschijnlijk wel. En dat allemaal omdat er mensen zijn (veel mensen) die uit Europa komen, of uit de stad komen, om aan de rand van de sawah hun vakantie door te brengen. Prachtig uitzicht immers.

De rand van de sawah moet daarom gebruiksklaar gemaakt worden voor mensen die bang zijn voor het donker, bang zijn voor stilte, en bang zijn voor tjitjaks. Het wordt licht, lawaaiig en andere dieren moeten verplaatst of gedood worden om deze mensen tegemoet te komen. Dat gebeurt niet alleen in het universum van de in de basis dierminnende Mas Ali en Barbara Titus. Dat gebeurt op de stranden van Bali en Phuket, op Aruba, Bonaire en Curaçao, en in de Himalaya, om maar even wat willekeurige dwarsstraten te noemen.

Dus dit is ter relativering van de mijn vorige blog over de ruimte die Indonesiërs mekaar gunnen. Indonesiërs zijn ook mensen. Ook hier wordt ruimte ingenomen die niet vanuit ieders perspectief inneembaar is. Er is - net als in Nederland - eigenbelang, geldwolverij, exploitatie van de natuur, koloniale uitbuiting, en corruptie. 

Het werkelijke probleem is de volledige acceptatie wereldwijd van de "alles-moet-wijken" mentaliteit: voor het delven van grondstoffen, bouwen van infrastructuur, faciliteren van toerisme. 

Zo'n gemeenplaats krijgt een extra urgentie voor me hier. Ik kan me met grote gebaren tegen die "alles-moet-wijken" mentaliteit keren, maar als ik er naar wil leven, dan moet ik de biawak ook een plekje gunnen, en accepteren dat hij boven mijn hoofd rondstommelt als ik in mijn bed lig. Hij was hier eerst. Hij heeft net zoveel recht op deze plek als ik, zo niet meer, en ik weet bovendien dat hij mij nooit kwaad zal doen. Dus waarom moet ie weg? 

The Gospel of Barbara: Als je rationeel kunt vaststellen dat je geen gevaar loopt dan is angst een keuze. Naar mijn idee zijn we die mogelijkheid tot het al dan niet kiezen voor angst verleerd omdat we zo gewend zijn geraakt aan controle: alles en iedereen wijkt toch wel. 

Dus ik ga oefenen met het idee dat de biawak en ik een plekje kunnen delen. Oefening baart kunst. Het is al een dag of vier geleden dat ik zijn bestaan heb gerapporteerd. Hij heeft zich vooralsnog niet laten vangen... 

zaterdag 16 juli 2022

Ruimte

Ik heb al vaker geblogd over het verkeer in Indonesië en hoe ik me daarin beweeg. Met inmiddels 1196 mensen per km2 op Java (ter vergelijking: in Nederland leven we met 508 mensen op een km2) zijn verkeersstromen (of liever het gebrek aan stroming) een steeds groter probleem. Toch blijf ik gefascineerd door de manier waarop zo'n trage verkeersstroom als een autonoom organisme lijkt te opereren en waarin iedere verkeersdeelnemer met de andere een relatie aangaat, al is het maar even. 

Er zijn verkeersregels, maar dat zijn richtlijnen. In principe rijden we hier links, maar dat betekent niet dat je niet af en toe ook een stukje aan de andere kant tegen het verkeer in kunt rijden als het moeilijk is om over te steken. Daar maakt iedereen ruimte voor. En regels zijn er ook echt, maar die zijn impliciet en contextafhankelijk. Het ligt aan de situatie wat geoorloofd is en dat bepaal je als weggebruikers met elkaar in het moment: voorrang geven of voorrang nemen, wel of niet oversteken, links of rechts rijden. Het sleutelwoord hierin is "ruimte", de ui-terst schaarse ruimte die we allemaal met elkaar moeten delen.

Waar ruimte is daar ga je rijden of staan of lopen, maar niet voor je hebt afgetast of er misschien een medeweggebruiker is die die ruimte ook nodig heeft. Ik heb me al meerdere keren "slecht" gedragen door in te halen, door te rijden of voorrang te nemen omdat ik daar volgens Nederlandse regels recht op heb. Dat is ontzettend lomp. Ik had eerst even moeten kijken of iemand die uit tegenovergestelde richting komt, bijvoorbeeld, toch even over mijn baan heen voor mijn neus af wil slaan. Dan rem je even af. Kan die medeweggebruiker ook weer door. 

In zo'n verkeerssamenleving let iedereen dus veel beter op elkaar, en dat vergroot de verkeersveiligheid. Nu zijn er vast allerlei aspecten die de veiligheid ook weer ondermijnen (hoewel dat eigenlijk wel meevalt: vrijwel iedereen draagt een helm op de brommer, iedereen doet zijn autogordel vast), maar niemand rauscht, niemand is ongeduldig. We zitten nu eenmaal met 1196 mensen op een km2 en het is warm. Dan duurt het even voor je ergens bent. Ik voel me heel veilig in dit verkeer.

Die oplettendheid en het feit dat ik met mijn afhankelijkheid van expliciete opgeschreven regels soms niet oplettend genoeg ben en ruimte inneem die ik niet hoor in te nemen is een mooie metafoor voor de sociale omgang hier in het algemeen en mijn positie daarin. Ik moet continu mijn antennes aan hebben staan. Me voorstellen wat mensen van me verwachten, wat ze wel en niet willen of kunnen doen, want dat zullen ze niet altijd (expliciet) willen zeggen, juist omdat het niet de bedoeling is dat je daarmee ruimte gaat innemen die iemand anders misschien nodig heeft, en agenda's gaat bepalen waar eigenlijk (ook) een ander inbreng in zou moeten hebben. Ziedaar kolonialisme in een notendop.

Die ruimte laten aan elkaar vind ik heel prettig, al kost het ook veel inspanning en lukt het niet altijd. Het streven alleen al schept lucht, schept bewegingsmogelijkheid; het zorgt ervoor dat je zonder gezichtsverlies van mening kunt veranderen, iets in kunt brengen of mee kunt buigen, of elkaar de credits kunt geven voor iets wat je samen hebt gedaan. Niemand zet zijn hakken in het zand. Niemand claimt eigendom of waarheid.  

Ik vind het ook een duurzame instelling: dat je niet neemt of inneemt waarvan we nu eenmaal hebben afgesproken dat jou dat toekomt, maar dat je je telkens opnieuw moet afvragen of die ruimte jou wel toekomt en of een ander die misschien niet harder nodig heeft. Je dat steeds weer moeten afvragen is vermoeiend. Dat is inspanning. Het vergt een onophoudelijke open gerichtheid op je omgeving, waarbij elke nieuwe situatie tot een nieuwe afweging kan leiden. Zo'n houding kunnen we voor onze hele planeet wel een beetje meer gebruiken. Ik ben hard aan het oefenen. Maar met een fikse dosis Aziatische bescheidenheid zeg ik erbij: ik ben er nog niet zo goed in...

donderdag 14 juli 2022

Hantu

Luttele minuten nadat ik de editie over mijn huisgenoot gepost had was ik getuige van het maaltje van een sawahslang, dun, groen en wit, die voor mijn neus, nog net niet in mijn woonkamer, een kikker te pakken had en die tergend langzaam in zijn disproportioneel opengesperde bek liet verdwijnen. 

Het arme kikkertje, nauwelijks groter dan mijn twee duimen, krijste het uit. Ik heb het geprobeerd te filmen, maar daar was het tafereel toch te klein voor en dichterbij durfde ik niet te komen. De slang was - zoals alle slangen - banger voor mij dan ik voor haar of hem, dus die trok zich al kikker-slokkend terug tussen de stammen van de reuzenvaren voor mijn vissenbak. 


Ik zie nu de functie van die vissenbak: een natuurlijke barrière (man-made weliswaar) tussen het harde leven in de sawah en mijn immer brandschone woonkamer. Ik check wel elke avond voor het slapen gaan of er iemand al dan niet opgerold onder mijn bed ligt, en ik klop mijn schoenen uit voordat ik mijn voeten erin steek. Goede gewoonten om weer te internaliseren. 


Intussen hebben we mijn vermoedelijke bovenbuur gevangen. Voor Nederlandse maatstaven een rat van formaat. Voor Indonesische maatstaven een vrij gemiddelde tikus. Niet voor niets is dat het woord voor zowel rat als muis in het Indonesisch. De nachtwaker heeft hem meegenomen. Ik heb maar niet gevraagd wat er met hem gebeurd is. Sindsdien is het stil boven. Geen biawak dus. Ik vind alleen nog af en toe een tokè-poepje op mijn vochtafstotende sprei/selimut. Maar tokès horen erbij.

Dat vinden niet alle gasten hier. Ik heb nog geen Londo gezien. Mijn buren zijn gegoede Indonesiërs, veelal afkomstig uit Jakarta en Surabaya, en ik kom erachter dat het tropische landleven voor hen veel vreemder is dan voor een Londo als ik. 

Enkele dagen geleden werd Mas Ali gebeld door één van de gasten, terwijl we samen - al in sarong (bij wijze van spreken al in pyjama) - een eenvoudige avondmaaltijd genoten. De dame uit Jakarta wilde haar meerdaagse boeking cancellen, en ze wilde haar geld terug. Ze was er nu een dag met haar familie en het was haar veel te donker (gelap) en te stil (sepi). En bovendien liepen de hagedissen langs de muren.

Ik viel bijna van mijn stoel. Hoe kun je in Indonesië wonen en niet gewend zijn aan tjitjaks aan de muur? Wij leerden daar vroeger een kinderliedje over: "Er zat een tjitjak aan de muur die voelde zich niet lekker / zijn buikje deed een beetje zeer, zijn hart ging als een wekker / toen ging hij naar de tokè toe, de dokter van de dakgoot / die zei: zit nu maar even stil, dan voel ik aan uw voorpoot /", etc. 

Mas Ali en later ook Citra legden mij uit dat er in grote steden helemaal geen tjitjaks en tokès meer zijn: platgespoten, weggepoetst. "Maar de werkelijke reden dat deze dame weg wil" legde Mas Ali uit, "is omdat ze gewoon bang is voor spoken, hantu". Dat komt hij vaker tegen bij zijn verstedelijkte gasten: angst voor de Stille Kracht, de stemmen van weleer, de energie van de duisternis. Er is een lange traditie van Javaans geloof in kwade geesten - een traditie die continu naast hindoeisme, boeddhisme en islam bestaan heeft en uiteindelijk ook de koloniale Nederlanders met hun slechte geweten niet onberoerd liet. In de huidige Indonesische horrorfilms is die traditie nog springlevend. En het geloof in hantu's is ook ingezet om mensen gedragsregels voor Covid-19 bij te brengen. Stilte (sepi) en duisternis (gelap) moeten daarin zoveel mogelijk voorkomen en ontweken worden.

En het is waar: 's avonds kijk je vanuit je verlichte appartement uit op de rijstvelden en je ziet niets, alleen zwarte duisternis. En alles wat daar buiten is kan zo naar binnen lopen. Hantu's laten zich niet stoppen door een bak met vissen. Bovendien is de stilte oorverdovend: krekels, kikkers, continu murmelend water. Met een beetje fantasie kun je er stemmen in horen, woorden en gesprekken van maken. Altijd versluierd en ongearticuleerd, maar niettemin zeer aanwezig - onontkoombaar. 

Ik vind dat heerlijk. Ik geniet van de volle maan, en doe vaak mijn lampen in mijn open woonkamer uit om op mijn buik op mijn ligbank de duisternis van de sawahs in te kunnen kijken en te luisteren naar het gemurmel en gekwaak en getjirp. 

Ik geloof niet in hantu's - nog niet althans. Maar ik vind het wel betekenisvol om me voor te stellen dat ik juist niet alleen ben hier: dat er dieren zijn, en waren (zoals de biawak), dat er mensen zijn, en waren, die wat er nu is hebben aangeraakt en gevormd met hun bestaan. De gedachte dat je hun aanwezigheid - in wat voor hoedanigheid dan ook - kunt voelen vind ik waardevol. Vaak denk ik bijvoorbeeld aan mijn eigen voorouders (onder wie mijn vader en zijn zus, mijn tante Eva [wier as we niet ver van hier teruggegeven hebben aan een rivier]) en wier stemmen je met een beetje goede wil kan horen in het murmelen van de sawahstroompjes.

Maar dat zijn goedaardige verschijningen, en mijn vermeend autonome westerse geest vindt dat ze daar controle over heeft. Tot het tegendeel blijkt. Ik slaap als een blok hier: diep en rustig en lang. Toch goed om even niet aan het werk te zijn. Bovendien voel ik me veilig omdat ik weet dat er op nog geen 10 meter afstand altijd een jaga (een nachtwaker) aanwezig is: Mas Kenek, of Mas Tri, of Mas Chabib, veelal jongens uit het dorp die ook de tikus afgehandeld hebben. Dus wat kan me gebeuren? 

donderdag 7 juli 2022

Huisgenoot

Enkele dagen geleden ben ik verhuisd naar een iets kleiner appartement zonder zwembad, waar ik de rest van de maand kan blijven. Het nog steeds heerlijk ruim, met een fenomenaal uitzicht vanaf een even schaduwrijke veranda met planten en goudvissen in open water die de muggeneitjes opeten (ik heb hier aan de rand van de sawah minder last van muggen dan thuis op de van Riebeeckstraat). 

Mijn gastheer is ook een goede vriend geworden sinds ik in 2018 10 weken lang in een ander beeldschoon B&B van hem mijn boek afschreef. Gedurende de pandemie heeft hij de appartementen aan de rand van de sawah's met ongelooflijk veel stijl opgezet. 

In traditionele Javaanse joglo stijl, met een kernhuis met puntdak in het midden en een even brede veranda met een vlakker aflopend dak ernaast of eromheen. Alle daken hebben rode pannen en gevlochten bamboematten daaronder als plafond. 
Het kernhuis met slaapkamer is afsluitbaar (met airco) en de veranda met huiskamer en keuken is open: je bent binnen, onder dak tegen regen en wind, maar ook buiten, want zonder muren met vrij uitzicht. 
Een van de implicaties is dat dieren vrij in en uit kunnen lopen, als ze over of door de vissenbak heen kunnen. Kikkers kunnen dat, hagedissen, slangen ook, al zijn sawahslangen volgens Mas Ali meestal niet gevaarlijk. Kikkers zie ik dan ook geregeld. Aan gekko's zoals tjitjaks (cecak) en tokès (tokek) ben ik sowieso helemaal gewend. Die horen bij elk huis en ze eten insecten. Ze maken specifieke geluiden die ik ervaar als thuis - ik zou iets missen als ze er niet zouden zijn.

Ook kikkers hoppen geregeld door mijn huiskamer. Ook hun kwakende kikkerkoren vind ik fijn en vertrouwd. Ze gaan de hele nacht door. Haha. 
De meeste dieren zoeken sowieso geen mensen op, tenzij er iets te halen valt. Mijn keuken is ook open en de afgelopen twee nachten had ik een gast. Die hield vooral erg van mijn banaantjes. Ik had een omgekeerd bord op de mand met de pisang susu gelegd, maar dat was eraf geduwd. Er was met een puntige bek door de schil van de banaantjes heengeknaagd en van binnen was de banaan bijna helemaal leeggesnoept. De mandarijntjes die ernaast lagen waren onaangeroerd gebleven. Kieskeurige gast, bovenal omdat de cabehs (scherpe pepers) die ik hoog boven het aanrecht in een bakje had gedaan ook half opgegeten waren. De gast houdt van pedis (scherp) en van manis (zoet), niet van asing (zuur).

Dus vanavond alles in de ijskast, ook als je fruit en je brood daar niet beter op worden. 

Ik lag rond 10 uur gisteravond keurig in mijn nieuwe dag/nachtritme in slaap te vallen in mijn afgesloten, ge-airconditionde kamer, toen ik vlak boven mijn hoofd stappen en geschuifel hoorde en daarna geknaag. Het kwam heel duidelijk van de ruimte tussen plafond en dak. Het enige wat tussen mij en het dak zit is die gevlochten bamboe mat. Zoals gezegd, dat daar af een toe een tjitjak of een tokè loopt (die soms zelfs wel eens wat laat vallen) ben ik gewend. In werkelijk elk huis in Indonesië waar ik geweest ben heb je dat.
Maar dit dier was veel groter dan een tokè. Zeker het formaat van een rat of een luwak. Een kat was het niet, want ik hoorde geknaag. En ook duidelijk een nachtdier dat rond 10 uur 's avonds pas actief wordt. Ik weet nog heel goed dat ik als 11- of 12-jarig kind midden in de nacht door een luwak op mijn kop gepiest ben. Dat was wel even schrikken. 

Dus ik was weer klaar wakker. Het dier boven mijn hoofd bleef rommelen en schuifelen en knagen. Straks knaagt ie nog door die bamboemat heen!

Toch maar Mas Ali geappt, die 200 meter verderop woont. Ik doe altijd erg stoer over beesten, vooral tegenover mijn vrienden in Nederland die griezelen over spinnen en hagedissen en slangen, maar dit was zelfs mij een beetje te spannend. 

Al append werd ik al weer rustiger en mijn bovenbuurman of - buurvrouw ging weer stilzitten. Het kan wel tot morgen wachten, appte ik naar Mas Ali, maar het is wel belangrijk dat je weet dat hierboven ook iemand woont. Maar Mas Ali ging al append lekker speculeren over wie mijn bovenbuur zou kunnen zijn. En bedankt! 

Hopelijk geen rat, zei hij, maar dat was wel mogelijk. Ging hij morgen laten checken. Een luwak leek hem onwaarschijnlijk, die zijn hier niet zoveel. Wat er wel veel is, zei hij vrolijk, is een biawak. Die heb ik daar wel eens op het dak zien klimmen. Dat moest ik even googelen. Gezellig hoor: het kleine broertje van de komodo varaan. Nog altijd makkelijk een meter lang. Waaaahhhhhh. Straks ligt ie bij mij in bed!

Ze doen niks hoor, appte Mas Ali. Sharing is caring, grapte hij. Zorg dat je al je voedsel in de ijskast doet. Hij is gewoon op zoek naar zoet fruit. 

Dat wordt niks meer met slapen, dacht ik. Maar gek genoeg ben ik kennelijk zo ontzettend moe, dat ik heel snel gewoon in slaap viel en de hele nacht doorsliep. Jetlags doe ik sowieso niet aan, maar dit ging dus ook goed. Dat was denk ik ook omdat mijn huisgenoot stil bleef zitten terwijl ik in slaap viel. Maar ik had een prima nacht. 

Toen ik vanmorgen in alle vroegte met Mas Ali en met de honden ging wandelen, spraken we het nog even door. Mas Ali is een bijzonder mens: hij is een schatrijke Jakartaan die veel grond koopt in Yogya voor het chiquere toerisme, zowel binnenlands als buitenlands. Hij is samen met een Australische man, en dat is hier behoorlijk lastig. Hij heeft jaren bij de Wereldbank gewerkt aan ontwikkelingsprojecten en is net zo'n wereldburger als ik. De boeren op wier land ik uitkijk betaalt hij daarvoor. Het is "opbrengst" van hun land waarin ze moeten kunnen meedelen. En ik ervaar het als een welkome aflaat van mijn white guilt complex. 

En hij is dol op dieren. Geregeld vindt hij een hondje of een katje langs de weg en die adopteert hij dan. Zij adopteren mij, beweert hij, en hij heeft intussen een hele schare huisdieren om zich heen. De reden dat hij denkt dat er een biawak boven mijn hoofd woont, is omdat daar eentje woonde toen hij de appartementjes bouwde (allemaal met duurzaam, gerecycled materiaal). Hij wilde het dier geen kwaad doen en stelde voor dat er een hol voor hem gemaakt zou worden zodat hij in de buurt kon blijven. Maar de lokale mensen met wie hij werkte, zeiden dat dat weinig zin zou hebben. Biawaks kiezen zelf hun plek en laten zich niet verplaatsen. Mijn huisje is ook zijn huis. 

Ik denk dat ik wel kan wennen aan een biawak boven mijn hoofd, zolang ie niet op mijn kop piest en van mijn bananen afblijft. Ik ben afgelopen nacht immers ook prima doorgekomen. Maar andere gasten, zei Mas Ali, zijn niet zo makkelijk als ik. Hij moet een plan verzinnen voor de biawak. Als het een biawak is, en geen rat... 

Foto's van onze wandeling, speciaal voor Bert ;-) : 





Mako en Pepo - geadopteerde hondjes.

woensdag 6 juli 2022

Falsche Freunde

Mijn Indonesisch gaat in enkele dagen weer met enorme sprongen vooruit. Ik spreek het echt verre van perfect, maar ik kan ontzettend veel begrijpen. Gisteren was ik bij een lezing van Susan Legêne, hoogleraar politieke geschiedenis aan de VU, die een project leidt dat nog veel groter is dan het project DeCoSEAS dat meLê en ik leiden, maar dat wel heel veel overlap heeft met wat wij proberen te doen. De Universitas Gadjah Mada in Yogya, waar mijn vader ooit gastdocent was, waar ik vele collega's ken, en waar ik mijn cursus Indonesisch heb gevolgd, is een partner in hun Pressing Matter project.

Dus ik was toch gewoon stiekem aan het werk gisteren - mijn werk is gewoon te leuk. De lezing zelf ging in het Engels (ik mocht ook nog een vraag stellen, gelukkig niet in het Indonesisch), maar er waren veel Indonesische historici aanwezig die ik kende, dus met hen discussieerde ik verder in het Indonesisch, en dat ging over ingewikkelde zaken, zoals het koloniale verleden, het belang van kunst in het begrijpen ervan, over repatriatie van erfgoed dat in koloniale omstandigheden is verzameld, en processen van kennisvorming die buiten gebaande academische wegen gaan. Ik ben geen gelijkwaardige gesprekspartner in het Indonesisch, maar ik kan aardig meekomen.

Die honderden jaren gemeenschappelijke geschiedenis van beide landen werken door in het hier en nu - dat is onderhand een gemeenplaats in de wetenschap. Maar ik werd er op geestige wijze aan herinnerd door een spraakverwarring thuis die ons allen een hele middag gekost heeft om op te lossen. Ondanks mijn vaardigheid mijn eigen dekoloniseringsproject in een academische omgeving in het Indonesisch uit te leggen, lag de oorzaak van de spraakverwarring geheel bij mij. Ik had een verkeerd woord gebruikt omdat ik had verondersteld dat het woord betekende wat het in het Nederlands betekent. Tekenend.

Het Nederlands en het Indonesisch delen veel woorden. Denk aan pakkie-an/bagian, branie/berani, amper/hampir, bakkeleien/berkelahi, banjeren/banjir, pienter/pintar, piekeren/pikir. Wie wat van wie heeft is moeilijk vast te stellen. En het lastigste is: de equivalenten betekenen niet altijd hetzelfde. Falsche Freunde. 

Zo kwam ik er enkele weken geleden dankzij mijn moeder achter dat Mas Kenek, de chauffeur en klusjesman van Mas Ali (die mij tegen een vriendenprijsje mijn fenomenale onderdak biedt) helemaal niet Mas Kenek heet. Kenek is zijn functie, afgeleid van het Nederlandse knecht. Ik kreeg een hartverzakking. Ik heb de goede man de hele 10 weken dat ik in 2018 bij Mas Ali verbleef Mas Kenek genoemd in de veronderstelling dat het zijn eigennaam was. Maar mijn moeder wist al dat dat helemaal geen belediging is. Een kenek is allesbehalve een knechtje: vanouds de bijrijder op de bus die de betaling van de passagiers afhandelt, verantwoordelijk en tot op zekere hoogte geschoold werk. En nu ik hier ben, zie ik dat mijn moeder gelijk heeft. Iedereen noemt Mas Kenek Kenek en hij schept daar eer in, ook al is hij behalve chauffeur ook klusjesman en nachtwaker - toch wel een beetje een manusje van alles. Maar geen knecht dus.

Vanmiddag kwam ik in eenzelfde misverstand terecht. Ik kreeg gisteren nieuw beddengoed, waaronder een overtrek van polyester. Dik, wollig, niet ademend, kunststoffig. Ik heb de hele nacht liggen zweten, ondanks de airco. Ik wist dat zowel het Nederlands als het Indonesisch het woord sprei/seprei kent, dus ik vroeg via de app om een nieuw sprei, omdat ik in deze zo had liggen zweten. 

Bij terugkomst van mijn middageten was mijn appartement helemaal schoongemaakt, maar het polyester sprei lag weer keurig op mijn bed. Ik appte opnieuw om te vragen of het sprei verwisseld kon worden. Dat is al verwisseld, zei Mbak Nuri, die de huishouding leidt. Ik een heel verhaal ophangen over dat mijn probleem niet zozeer het exemplaar is, maar het soort sprei. Natuurlijk met allerlei excuses en "sorry-voor-het-storen" erbij. Maar een beetje verwend voelde ik me toch wel. 

Na veel heen en weer ge-app, stelde ik voor dat ze even langskwamen, zodat ik het kon uitleggen. De jongen van de staf had een stel lakens in zijn handen. "Dat is fijn" riep ik uit. "Dat is precies wat ik wil, gewoon zo één is prima". Ik liep met hem mee naar mijn slaapkamer en hij begon mijn net verwisselde en brandschone onderlaken van mijn bed te stropen. Pas toen had ik het door. Het Indonesische woord seprei duidt een laken aan; ik wees op het polyester sprei in de Nederlandse zin en zei: deze is het probleem. "Ooooooooohhhhh", riep de jongen, "een selimut. Je wil een andere selimut."

Een selimut (spreek uit: sliemoet). Ik ken dat woord hartstikke goed. Herinner me het duidelijk van vroeger. En ik maar dooremmeren over een sprei. En die mensen maar denken: we hebben net haar lakens verschoond, waarom wil ze na een uur wéér schone lakens? 

Gelukkig kan ik dan wel in het Indonesisch uitleggen dat we in Nederland ook een woord sprei hebben en dat dat woord een sliemoet aanduidt. Dus daar hebben we allemaal hartelijk om gelachen. Ik kreeg een heerlijke katoenen selimut. En ik heb me nog eens uitvoerig verontschuldigd. 

Je ziet: naast net doen alsof ik aan het werk ben, ben ik heel druk met dit soort luxeproblemen... 

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...