donderdag 14 juli 2022

Hantu

Luttele minuten nadat ik de editie over mijn huisgenoot gepost had was ik getuige van het maaltje van een sawahslang, dun, groen en wit, die voor mijn neus, nog net niet in mijn woonkamer, een kikker te pakken had en die tergend langzaam in zijn disproportioneel opengesperde bek liet verdwijnen. 

Het arme kikkertje, nauwelijks groter dan mijn twee duimen, krijste het uit. Ik heb het geprobeerd te filmen, maar daar was het tafereel toch te klein voor en dichterbij durfde ik niet te komen. De slang was - zoals alle slangen - banger voor mij dan ik voor haar of hem, dus die trok zich al kikker-slokkend terug tussen de stammen van de reuzenvaren voor mijn vissenbak. 


Ik zie nu de functie van die vissenbak: een natuurlijke barrière (man-made weliswaar) tussen het harde leven in de sawah en mijn immer brandschone woonkamer. Ik check wel elke avond voor het slapen gaan of er iemand al dan niet opgerold onder mijn bed ligt, en ik klop mijn schoenen uit voordat ik mijn voeten erin steek. Goede gewoonten om weer te internaliseren. 


Intussen hebben we mijn vermoedelijke bovenbuur gevangen. Voor Nederlandse maatstaven een rat van formaat. Voor Indonesische maatstaven een vrij gemiddelde tikus. Niet voor niets is dat het woord voor zowel rat als muis in het Indonesisch. De nachtwaker heeft hem meegenomen. Ik heb maar niet gevraagd wat er met hem gebeurd is. Sindsdien is het stil boven. Geen biawak dus. Ik vind alleen nog af en toe een tokè-poepje op mijn vochtafstotende sprei/selimut. Maar tokès horen erbij.

Dat vinden niet alle gasten hier. Ik heb nog geen Londo gezien. Mijn buren zijn gegoede Indonesiërs, veelal afkomstig uit Jakarta en Surabaya, en ik kom erachter dat het tropische landleven voor hen veel vreemder is dan voor een Londo als ik. 

Enkele dagen geleden werd Mas Ali gebeld door één van de gasten, terwijl we samen - al in sarong (bij wijze van spreken al in pyjama) - een eenvoudige avondmaaltijd genoten. De dame uit Jakarta wilde haar meerdaagse boeking cancellen, en ze wilde haar geld terug. Ze was er nu een dag met haar familie en het was haar veel te donker (gelap) en te stil (sepi). En bovendien liepen de hagedissen langs de muren.

Ik viel bijna van mijn stoel. Hoe kun je in Indonesië wonen en niet gewend zijn aan tjitjaks aan de muur? Wij leerden daar vroeger een kinderliedje over: "Er zat een tjitjak aan de muur die voelde zich niet lekker / zijn buikje deed een beetje zeer, zijn hart ging als een wekker / toen ging hij naar de tokè toe, de dokter van de dakgoot / die zei: zit nu maar even stil, dan voel ik aan uw voorpoot /", etc. 

Mas Ali en later ook Citra legden mij uit dat er in grote steden helemaal geen tjitjaks en tokès meer zijn: platgespoten, weggepoetst. "Maar de werkelijke reden dat deze dame weg wil" legde Mas Ali uit, "is omdat ze gewoon bang is voor spoken, hantu". Dat komt hij vaker tegen bij zijn verstedelijkte gasten: angst voor de Stille Kracht, de stemmen van weleer, de energie van de duisternis. Er is een lange traditie van Javaans geloof in kwade geesten - een traditie die continu naast hindoeisme, boeddhisme en islam bestaan heeft en uiteindelijk ook de koloniale Nederlanders met hun slechte geweten niet onberoerd liet. In de huidige Indonesische horrorfilms is die traditie nog springlevend. En het geloof in hantu's is ook ingezet om mensen gedragsregels voor Covid-19 bij te brengen. Stilte (sepi) en duisternis (gelap) moeten daarin zoveel mogelijk voorkomen en ontweken worden.

En het is waar: 's avonds kijk je vanuit je verlichte appartement uit op de rijstvelden en je ziet niets, alleen zwarte duisternis. En alles wat daar buiten is kan zo naar binnen lopen. Hantu's laten zich niet stoppen door een bak met vissen. Bovendien is de stilte oorverdovend: krekels, kikkers, continu murmelend water. Met een beetje fantasie kun je er stemmen in horen, woorden en gesprekken van maken. Altijd versluierd en ongearticuleerd, maar niettemin zeer aanwezig - onontkoombaar. 

Ik vind dat heerlijk. Ik geniet van de volle maan, en doe vaak mijn lampen in mijn open woonkamer uit om op mijn buik op mijn ligbank de duisternis van de sawahs in te kunnen kijken en te luisteren naar het gemurmel en gekwaak en getjirp. 

Ik geloof niet in hantu's - nog niet althans. Maar ik vind het wel betekenisvol om me voor te stellen dat ik juist niet alleen ben hier: dat er dieren zijn, en waren (zoals de biawak), dat er mensen zijn, en waren, die wat er nu is hebben aangeraakt en gevormd met hun bestaan. De gedachte dat je hun aanwezigheid - in wat voor hoedanigheid dan ook - kunt voelen vind ik waardevol. Vaak denk ik bijvoorbeeld aan mijn eigen voorouders (onder wie mijn vader en zijn zus, mijn tante Eva [wier as we niet ver van hier teruggegeven hebben aan een rivier]) en wier stemmen je met een beetje goede wil kan horen in het murmelen van de sawahstroompjes.

Maar dat zijn goedaardige verschijningen, en mijn vermeend autonome westerse geest vindt dat ze daar controle over heeft. Tot het tegendeel blijkt. Ik slaap als een blok hier: diep en rustig en lang. Toch goed om even niet aan het werk te zijn. Bovendien voel ik me veilig omdat ik weet dat er op nog geen 10 meter afstand altijd een jaga (een nachtwaker) aanwezig is: Mas Kenek, of Mas Tri, of Mas Chabib, veelal jongens uit het dorp die ook de tikus afgehandeld hebben. Dus wat kan me gebeuren? 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...