zondag 25 augustus 2019

Lichaamstaal

Nu ik meegelopen heb met de carnavalsoptocht herkent iedereen me in de kampung en stopt om een praatje te maken, want iedereen weet nu ook dat ik Indonesisch spreek.

De oude moeder van de buurvrouw die me uitnodigde, zwaait elke ochtend uitbundig naar me vanaf haar platje voor het huis. Ze is heel oud en heel breekbaar. Als je tegen haar aanblaast kan ze al omvallen. Maar ze zit veilig in haar stoel, en zwaait en zwaait en zwaait maar.

Een oudere meneer op een brommer stopte vanmorgen ook even om me aan te spreken. Hij had een klein jongetje achterop. Mijn kleinkind, zei hij trots. Nummer 17. Oh, wat veel kleinkinderen hebt u, zei ik. Hoe heet hij? Daar moest hij even heel diep over nadenken, noemde na veel aarzelen een naam (die ik weer vergeten ben) en reed toen maar snel weer door.

Ik wil niet naar huis maar vanavond vertrek ik. En ik post het blog als ik al weer thuis ben om te kunnen schrijven over de fysieke impact van de verplaatsing van het ene land naar het andere. Het gevoel van ontworteling dat ik telkens weer voel en herken van vroeger, toen we elk jaar op en neer gingen: drie maanden Indonesië, negen maanden Nederland.

Ik maak de verplaatsing nu omdat ik het wil en niet omdat ik het moet. Ik ben bevoorrecht. Ik vraag me vaak af hoe die ontworteling voelt als je ertoe gedwongen bent, zoals mijn vader in 1956, of - van een heel andere orde - huidige vluchtelingen die Europa levend weten te bereiken. Met de wetenschap dat je misschien wel niet meer terug kunt keren.

Maar omdat ik in beide landen min of meer gewend ben, en ze als een soort thuis ervaar (hoewel ik meer thuis ben in Nederland dan in Indonesië, al voelt dat nu even niet zo), kan ik reflecteren op de lichamelijkheid van het daar zijn en het hier zijn.

Mijn allerbeste vrienden uit Nederland die een paar dagen op bezoek waren in Yogya wierpen er ook nieuw licht op: ze gaven aan een andere Barbara te zien. En terwijl het voor mij niet voelt alsof ik in Indonesië iemand anders ben dan in Nederland, realiseer ik me dat ik me in Indonesië wel degelijk anders gedraag, en een kant van mezelf laat zien die ik in Nederland niet laat zien. Al die 20 jaar dat ik niet in Indonesië was, heb ik die kant dus ook niet echt getoond, terwijl die wel een deel van mezelf is.

Dat gedrag hangt samen met mijn positie in Yogya, als vrouw, wetenschapper, Nederlander, ... die heel complex is. Een vrouw in Indonesië is iemand anders dan een vrouw in Nederland. De Javaanse cultuur is veel patriarchaler. Er wordt in Indonesië meer vrouwelijkheid van mij verwacht dan in Nederland en ik probeer me daar - of ik het nu wil of niet - aan aan te passen. Tegelijkertijd is mijn lichaam in Indonesië enorm. Ik ben eenvoudigweg overal en altijd véél groter en véél breder dan de langste man.

Daar maak ik gebruik van, net als van mijn witheid. Als ik iets zeg, of het nou tijdens een expert meeting op de universiteit is of op straat, dan wordt dat door iedereen (mannen en vrouwen, niet-witten en misschien ook wel witten) serieuzer genomen dan als Citra of andere collega's van gelijk statuur hetzelfde zeggen in elegantere formuleringen. En ik kan niet anders dan daar in een debat (ook) op inzetten.

Ik heb er ook last van. Ik voel me enorm groot en lomp hier. Sta onbedoeld letterlijk op mensen hun tenen, stoot mijn hoofd tegen de deurpost, zak door een krakkemikkige stoel, sta in de weg omdat ik nergens heen kan.

En ik probeer dat te compenseren door me - voor zover dat gaat - een beetje Javaans te gedragen. Geen knijpend harde hand geven, niet te hard praten, me even wat kleiner maken als ik langs iemand loop, gaan zitten als ik met iemand praat om niet fysiek boven iemand uit te torenen, mijn schoenen uitdoen voor ik bij iemand binnenloop. Dat doen mannen net zozeer als vrouwen hier, en het is een lichamelijk besef van beleefdheid, dat ik een klein beetje heb van vroeger, net als mijn beheersing van de taal, die zeker niet perfect is, maar waarmee ik wel kan laten zien dat ik mijn best doe. En dat wordt erg gewaardeerd.

Die belichaming heeft een direct verband met manieren van communicatie: Op Java laat je nooit het achterste van je tong zien, toon je nooit directe emoties. Daardoor heb je genoeg aan een hint van anderen als er iets wel of niet goed zit. Best vermoeiend, ik moet er niet aan denken dit het hele jaar door zo te moeten doen, maar het zit nog wel ergens in mijn ruggengraat, want mijn ouders hadden er ook een heel goed gevoel voor. Dat heb ik meegekregen van hen. En nu is het een belichaamd begrijpen.

Bovendien kan ik me als Londo (Javaans voor Belanda) wel degelijk enige directheid permitteren, niet alleen omdat ik bevoorrecht wit ben, maar ook omdat een niet-Javaan nu eenmaal niet 100% Javaans hoeft te doen. Dus veel van mijn Javaanse vrienden maken dáár weer gebruik van. Dan is er iets misgegaan bij iemand en dat kun je hier absoluut niet direct tegen iemand zeggen, maar omdat ik toch een lompe Londo ben komen ze dan aan mij vragen of ik het wil doen: de hete kastanjes uit het vuur halen, en een pietsiebietsie directer zijn dan zij zich kunnen veroorloven, maar ik doe dat voor mijn Nederlandse gevoel nog steeds op kousevoeten.

En door die subtiele hints en indirecte communicatie voel ik de patriarchale verwachtingen heengeweven zitten. En dat is maar één dimensie van de vele hiërarchische verschillen die er op Java tussen mensen worden verondersteld en aangebracht. Het zal nooit worden uitgesproken, maar wat mannen zeggen wordt serieuzer genomen dan wat vrouwen zeggen. Over wat oude wetenschappers (vaker mannen) zeggen wordt belangrijker gedaan dan over wat jonge wetenschappers (vaker vrouwen) zeggen. Ondanks mijn witheid en mijn fysieke lengte blijf ik wel een vrouw. Dat voel ik, ook al kan ik er geen vinger op leggen.

Onderzoek heeft uitgewezen dat deze patriarchale verwachtingen ook in Europa en Noord-Amerika nog alom tegenwoordig zijn, en wellicht zelfs geïnternaliseerd. Docenten die zich online (dus onzichtbaar) uitgeven voor vrouw (ongeacht of ze man of vrouw zijn) worden systematisch lager ingeschat door mannelijke én vrouwelijke studenten dan als ze zich uitgeven voor man.

En in dat opzicht is het patriarchaat op Java wellicht directer (!) dan dat in Europa, maar niet eens noodzakelijkerwijs sterker. Voor mijn gevoel althans, en voor mijn lijf, dat bij terugkeer naar Europa weer een andere taal moet "spreken" (om over Zoeloe Zuid-Afrika nog maar te zwijgen).

Dat mijn lijf zich fysiek aan moet passen merk ik aan mijn huid, mijn nagels en mijn haren, de lichaamsdelen en organen die ik het meest direct kan waarnemen. Na de overtocht voelen ze anders aan, veranderen vrijwel onmiddellijk van textuur (minder soepel en leerachtiger in NL) voordat ze geleidelijk van kleur veranderen. Het is dus mijn hele lijf dat altijd weer cultureel opgeschud en in de war is in mijn overtocht van ginder naar hier en terug. En dat laat me voelen dat ik leef....
Vruchtbaarheidsritueel in de Keraton van Yogyakarta, 9 augustus 2019, waaraan mannen en vrouwen deelnemen met ieder hun eigen rollen en taken.

zondag 18 augustus 2019

Bevrijdingsdag

Op 17 augustus 1945 werd de Republik Indonesia uitgeroepen, na eeuwen koloniale overheersing, en het zou nog eens meer dan 4 jaar, 300.000 Indonesische en 6.000 Nederlandse levens kosten voordat die Republiek door Nederland erkend werd. Tot op de dag van vandaag weigert de Nederlandse regering halsstarrig de oprichtingsdatum in 1945 te erkennen.

Reden te meer dus om de 74ste verjaardag uitbundig te vieren.  Elk jaar op of rond 17 augustus verbaas ik me weer over de afwezigheid van wrok tegenover de Nederlanders. Ik heb vele Duitse vrienden, dierbare Duitse collega's en niet te vergeten een Duitse grootmoeder, maar ik heb altijd volop meegedaan aan de hartelijke en minder hartelijke grappen over de Duitse bezetter. De Duitse bezetting duurde 5 jaar; de Nederlandse uitbuiting van Indonesië honderden jaren.

Maar als ik daar over begin, dan wordt het vrijwel altijd weggewuifd: zo lang geleden. Niet zo moeilijk doen. Kom nou maar gewoon meefeesten.

Dus dat doe ik dan maar. Dat is leuker dan 35 jaar geleden kan ik je vertellen, want in die tijd was Indonesië een militaire dictatuur waarin op 17 augustus alleen maar gemarcheerd werd: van kleuterklassen tot legereenheden, allemaal in uniform, maanden van te voren beginnen met oefenen. Mijn Indonesische vrienden vertellen hoe er elke week een legermeneer in de klas kwam om te drillen, en meteen te kijken wie meer en minder gezeglijk was.

Nog steeds gaat 17 augustus meer om nationalisme dan om bevrijding, al zie je de verwijzingen naar de vrijheidsstrijd wel steeds meer opduiken: jongetjes met speelgoedgeweren verkleed als oorlogsveteranen, het leger dat nog steeds PR-stunts uitvoert met jeepjes met harde muziek waarop ze mee mogen rijden.

Maar verder heeft het marcheren plaatsgemaakt voor carnaval, hetgeen nieuw is voor mij, maar wel een enorme verbetering, naar mijn bescheiden postkoloniale mening. In heel Yogya zorgen de buurtcomités dat iedereen op de hoogte is. Er wordt een becak met boomende speakers geregeld en iedereen zwiert hossend door de kampung. Zonder een druppel alcohol overigens.

Omdat ik nu al drie weken in de kampung rondhobbel en langs rijd op mijn Javaansche fiets vroeg een van de buurvrouwen mij via Ibu Siti (die elke ochtend mijn overdadige ontbijt maakt) of ik niet mee wilde lopen in het carnaval. Ik ben immers een aardige attractie. Dat ik Nederlander ben op Bevrijdingsdag interesseert werkelijk niemand; dat ik wit ben daarentegen des te meer.

Maar toen ik me gistermiddag braaf bij de buurvrouw meldde bleek ze nog veel meer motivaties te hebben, die ik erg interessant vond. Ze is niet onbemiddeld, heeft een groot huis en minstens twee auto's die net op het erf passen. Ze biedt ook onderdak aan bezoekende studenten, vooral uit het Midden-Oosten: Egypte, Palestina, Saudi-Arabië. Witten lopen hier al genoeg rond, zegt ze. Maar mensen uit het Midden-Oosten zijn onze broeders en zusters in het geloof. Die moeten we goed ontvangen en opvangen.

Voor al die bezoekers organiseert ze dingen, om ze iets te leren over Indonesische en Javaanse  gebruiken: kooklessen, batiklessen, taallessen, enz. Jij spreekt al Indonesisch, zei ze tegen me, en OK, je bent dan geen doorsnee toerist, maar zou je hier niet ook eens in een andere rol rondlopen dan die van docent? Dat je eens een andere kant van ons land meekrijgt dan alleen de universiteit?

Ik kon haar alleen maar gelijk geven. Dus ik gaf me over aan de circusrol die er voor mij bedacht was: Petruk, een clown uit het wayangspel, met interessante koloniale subteksten, die niet toevallig ook wel eens in overdrachtelijke zin aan mijn vader werd toegeschreven  - overdrachtelijk want ik denk niet dat hij zich zo zou laten opschminken.

Ik groeide allengs in mijn rol - trok gekke bekken naar verschrikte kleine kindertjes en maakte een hele hoop inwoners van Bangunharjo verschrikkelijk aan het lachen. Dat was vooral te danken aan de fantastische grimeuses, die in het dagelijks leven wayang-wongvoorstellingen verzorgen en al die types dus zo uit hun mouw schudden.

Ik had een fantastische middag






















zaterdag 17 augustus 2019

Zintuigen

Eén van de zaken die ik als kind zo miste in Nederland en zo fijn vond in Indonesië was de manier waarop je zintuigen worden aangesproken. Dat is niet alleen een fysieke ervaring waarvan je lijf een boost krijgt, maar het maakte me ook als heel jong kind al bewust van het feit dat zintuiglijke ervaringen ergens voor dienen: rottende vis in de tropenzon, of de dikke plas bloed van een net geslacht dier - daar moet je een beetje bij uit de buurt blijven, anders ga je vanzelf over je nek. Het licht en de zon ook - zo midden op de dag. Bloemen, thee, koffie, frisse berglucht, een langzaam stovende bumbu en vers gebakken kroepoek - daar probeer je bij te komen. Met alle lijf en leden.

Ondanks het feit dat zintuiglijke ervaringen lang niet altijd prettig zijn, en vooral voor een kind soms  zelfs bedreigend (enorme bijen, knijpende mieren, debiliterende hitte, afval op straat, pijnlijk scherp eten), was Nederland voor mij een grauwe grijze brij waar nooit maar enig zintuig behoorlijk werd aangesproken. Weinig licht, weinig geur en smaak, weinig temperatuurverschillen, weinig druipend zweet, insecten en spinnen van niks. Stomvervelend en deprimerend. In mijn herinnering althans.

In mijn nieuwe homestay woon ik midden in de kampung. Dat is een dorp in de stad. Yogya - 3.000.000 inwoners - hangt aan mekaar van kampungs waar de verhoudingen hecht zijn en iedereen mekaar kent. Je hoeft eigenlijk niks op slot te doen, want iedereen let op elkaar en is net zoveel buiten als binnen.

Om misverstanden te voorkomen: ik leef in weelde in deze kampong, met mijn eigen pendopo (airconditioned), badkamer (met mandibak), koelkast met lekkere dingetjes, een zwembadje en elke ochtend vorstelijk ontbijt. De tuin staat vol planten en is op de meeste momenten van de dag een oase van rust. Daar betaal ik dan ook stevig voor, zo midden in de kampung.

Maar je zit ook hutje-mutje op elkaar want ruimte is schaars. En dan worden de zintuigen meteen weer een stuk functioneler dan in Nederland, hoewel we daar heus ook woekeren met de ruimte.

Dat merk ik 's ochtends aan mijn ontbijt met omeletje, als buurman net achter de muur met veel omhaal zijn neus en keel ledigt en de oogst daarvan in een hoek lanceert die ik met mijn oren kan plaatsen. Het doet me beseffen hoe tactiel geluidservaringen zijn: het geluid ervan maakt de fluimen net zo tastbaar als de plek waar ze neerkomen. Lekker hoor.

En vuilophaaldiensten zijn er wel in Indonesië (zelfs in steegjes waar je maar net met een fiets of brommer doorheen kan zoals in "mijn" kampung komt elke week een vuilnisophaler met een brommertje met aanhanger langs), maar slechts weinigen maken daar gebruik van. Bijna iedereen verbrandt zijn afval achterin de tuin, het liefst in de late namiddag, vroege avond, zodat je dan continu in een dikke laag smog zit. Geurervaringen kunnen ook tactiel zijn: de lucht voelt "dik" als je probeert te ademen, net als bij de suikerfabriek.

Maar soms is de privé-afvalverbranding ook werkelijk tactiel: dan komen de stukken verbrand papier of plastic en as uit de lucht neerdalen: in ons zwembadje, onze thee en op onze toetsenborden, tot groot ongenoegen van de staf die dan weer opnieuw het erf moet gaan vegen - iets wat Ibu Siti en Mbak Nanak toch al twee keer per dag doen.

Als ik mijn baantjes trek in het echte zwembad een paar kilometer verderop, dan merk ik dat mijn longcapaciteit minder is dan enkele weken geleden. Terwijl mijn borstkas al vol zit, vraagt mijn lijf om een diepere inademing om op tempo te blijven. Het is echt heel ongezond om langer dan een paar weken in deze stad te leven, niet alleen wegens afvalverbranding in achtertuintjes, maar ook door de miljoenen brommers en auto's die op geen enkele wijze worden gereguleerd, en waar ik dagelijks in meefiets.

Als je de vulkaan Merapi oprijdt en van het uitzicht geniet, dan is de berg zichtbaar dus de lucht is helder, maar de stad is onzichtbaar in een gele brij die onder je hangt, en zelfs bovenop de berg hoor je het verkeer daar beneden nog razen.
Maar de grootste aanval op de zintuigen in de kampung komt van de moskeeën. In mijn vorige homestay bij Mas Ali waren die in het dorp met eentje dichtbij. Maar hier in de kampung zijn er drie dichtbij. En ze staan knoerthard. Vijf keer per dagen brullen geblazen: Allaaaaaaaaaahu-Akbarrrrrr: om 04.30 sochtends (oordoppen in), 12.00 uur, 15.15 uur, 17.30 uur en een hele lange van 18.50 uur tot 19.30 uur. En als je dan pech hebt gaat één of andere imam dan ook nog tussen 20.00 en 21.30 uur een preek houden - eindeloos geouwehoer, want al die moskeeën zijn helemaal leeg, dus zoeken de heren (geen damesstem te horen in deze praktijk) een publiek door middel van versterking naar buiten toe, zodat de hele kampung wel MOET toehoren en nergens anders naar kan luisteren.

Dus... Komende week kom ik weer naar Nederland met de schone lucht en een bijna autovrije binnenstad en muren waar je niet elke scheet doorheen hoort, en hopelijk is het grijs en regenachtig. Zodat ik mijn zintuigen even vakantie kan geven. 


maandag 12 augustus 2019

Klederdracht

De afgelopen dagen waren Jochem, Stéphanie, Madelief en Stéphanies zus Charlotte in Yogya. Wat leuk was dat - om ze de bijzondere plekken uit mijn Yogyase leven te kunnen laten zien. En behalve leuk was het ook handig dat Stéphanie en Charlotte er waren want zij zijn de achterkleindochters van een van de oprichters van het Museum Sonobudoyo.
Nu heb ik zaken te doen met dat museum, want verschillende mensen vertellen mij dat daar materiaal van Jaap Kunst zou liggen. Dus ik heb een heel Indonesisch trucje uitgehaald. Ik heb een email naar het museum gestuurd met de mededeling dat de achterkleindochters van meneer Sitsen op bezoek zijn en of we een rondleiding zouden kunnen krijgen.
Toen we ons vrijdag meldden bij de ingang, werd meteen de directeur gebeld en we konden rechtstreeks door naar zijn kantoor, waar ik behalve het oprichtersverhaal mijn eigen agenda onder zijn aandacht kon brengen. Het was hetzelfde kantoortje als waar we zes jaar geleden het zilveren doosje van mijn opa hebben afgeleverd. Ik heb dat maar niet weer opgehaald want het was zo al ingewikkeld genoeg en bovendien was er nu een nieuwe directeur.
Het trucje werkte. Ik had daarna meteen contact met hem via de app en hij verwachtte me maandagmorgen om 8 uur, zodat ik met de hoofdcurator kon spreken.
Dus toen ik me vanmorgen om 10 voor 8 meldde, werd ik door een verlaten museum (het was dicht, want maandag en bovendien Idul Adha) meteen weer naar de directeur gebracht die me al stond op te wachten. We liepen naar zijn kantoor en daar stond een rijzige heer, in volle Javaanse klederdracht: een prachtige sarong, een keris op zijn rug, en een blangkon op zijn hoofd: het was de hoofdcurator.
De kleren maken de man, hier op Java, en de vrouw trouwens ook, en iedereen die daar tussenin zit. Deze meneer zal niet meer dan vijf jaar ouder zijn geweest dan ik, maar hij leek ouder en wijzer door wat hij droeg, althans voor mij. Het zal het patriarchaat wel zijn. Ik was diep onder de indruk. Hij verontschuldigde zich desalniettemin voor zijn uitrusting en legde uit dat het Idul Adha was en dat hij zo in de Keraton verwacht werd voor een ceremonie. Ik bedankte hem voor zijn tijd.
Nadat ik hem uitgelegd had wat ik wilde, bood hij onmiddellijk aan om naar het depot te gaan en een kijkje te nemen. Dat aanbod nam ik graag aan. Het was maar 500 meter verderop, maar hij stond erop dat we de auto namen. Het moet er geinig uit hebben gezien: een museumdirecteur en een curator in volle Javaanse klederdracht aan het stuur van een oude Suzuki met een lange Londo op de achterbank. Ik werd gebracht. Ahum.
In het depot bleken diapositieven en -negatieven te zijn en een behoorlijk aantal 78-toerenplaten. Het is onduidelijk of ze van Kunst zijn, maar daar komen we wel achter, en als het niet zo is, is het ook interessant.
Met twee museummedewerkers, van wie er één een oud-student was van de collega met wie ik aan de universiteit hier werk, heb ik twee uur lang zitten praten, eerst in het depot tussen de platen, en daarna in het kantoortje van de hoofdcurator.
Terwijl we oude tijdschriften doornamen, en de opties bespraken voor manieren waarop ik formeel toegang kon krijgen tot de depots (ze zijn hier net zo strikt als aan de UvA) zette de hoofdcurator zijn rondslingerende blangkon weer op zijn hoofd en stak zijn keris in zijn riem. Hij moest naar de ceremonie... (waarvan een fotoverslag op facebook). En mijn project wordt steeds groter en steeds spannender.

dinsdag 6 augustus 2019

Dromen

Waar en wat ik ook droom, ik weet meestal niet meer waar mijn dromen over zijn gegaan, maar ik herinner me altijd het gevoel, de atmosfeer en de ruimte van een droom als ik wakker word. Als ik naar een nieuwe plek reis, worden die aspecten van de droom even ongekend als de nieuwe plek zelf. En ze blijven bij de plek, ook als deze bekender voor me wordt: een specifieke lichtval, stemming, actiebereidheid, geluidenpalet.

Nu is Yogya zowel een hele oude plek, nog van voor mijn vroegste herinneringen (ik was nauwelijks 30 maanden oud toen ik hier voor het eerst was) als een tamelijk recente plek (sinds een jaar of 5 kom ik hier weer regelmatig), met mijn riante hemelbed in een elegante pendopo als geheel nieuwe plek. Een geheel nieuwe dromenatmosfeer dus, met nieuwe lichtval en nieuwe geluiden en toch ook veel bekends in de dingen die ik in de droom moet en wil en kan - of niet.

Het maakt me reflectief over het leven dat ik hier had en heb en hoe dat verbonden is met het leven van mijn ouders en grootouders. Toen ik hier in 2013 weer kwam, was Yogya een hervonden plek van mijn jeugd. Een plek waarvan ik altijd had gevoeld dat ik er niet meer naar terug kon keren, zoals je ook niet terug kunt naar je kindertijd. En toch kwam ik terug.

Nu ben ik hier zo vaak (vaker dan 1 keer per jaar) dat het voor het eerst normaal voelt om hier te zijn. Ik heb niet alleen (en niet zozeer) meer mijn herinneringen van vroeger als referentiekader, maar mijn herinneringen van afgelopen november, en juni 2018 en augustus 2017, waarbij allerlei grote-mensen-dingen horen, zoals lezingen en onderzoeksprojecten en me fatsoenlijk uitdrukken in mijn vierde taal.

Ik ben er blij om en ik vind het jammer: ik win iets en ik verlies iets. Ik word ook hier volwassen misschien. Met iets van tegenzin, en iets van trots.

Moddervet

Aan de huiseigenaren moest ik dan even wennen, maar met Ibu Siti had ik onmiddellijk contact. Ze runt de huishouding hier en wordt daarin bijgestaan door Mbak Nanak. Ze praat heel veel - en ik ben zo vrij te denken dat dat komt omdat ze meer in haar mars heeft dan het huishouden, en ik praat terug, dus dat gaat goed. Ze oefent basale dingen met me in het Javaans: Maternuwun (dankuwel), Sukeng enjin (Goedemorgen) - lijkt in niets op Indonesisch.

Zonder dat ik daar een woord over zei, had Ibu Siti binnen een halve dag door hoezeer ik van eten houd: de lagen honing die ik 's ochtends op mijn pannenkoek smeer ("Jij houdt van honing hè?"), de extra sambal bij mijn nasi goreng die schoon opgaat. Dus als ik twee pannenkoeken voor ontbijt bestel dan bakt ze er vier voor me, en als ik dan zeg "Ibu, wat doet u nou, straks ben ik moddervet," dan schatert ze het uit en beschouwt dat als een aanmoediging - niet geheel onterecht...

Nu blijf ik hier drie weken (waarvan er al 1 bijna voorbij is) en het zwembad waarin ik had gedacht mijn baantjes te trekken blijkt net lang genoeg om mijn armen in uit te strekken. En met de knik in mijn trappers moet ik rustig fietsen - dat kan sowieso niet anders met dit weer. Ahum.






donderdag 1 augustus 2019

Taal

Ik ben dan wel in een stad die ik bijna als thuis ervaar, maar deze homestay is nieuw. Dat is wel weer opnieuw settelen, met nieuwe ruimtes en nieuwe huisgenoten.





Het is hier heerlijk, midden in de kampong: hele mooie Javaanse pendopo's, nieuw gebouwd, traditioneel ontworpen met grote tropisch-hardhouten pilaren die het dak stutten, zodat je maar één of helemaal geen muren nodig hebt en de wind voor verkoeling kan zorgen.


Met de staf kon ik meteen aan het babbelen slaan, maar de eigenaar en zijn vrouw vond ik moeilijk te benaderen. En misschien komt dat omdat ík soms moeilijk te benaderen ben. Ik blijf koppig Indonesisch spreken, ook als de (Indonesische) gastvrouw erg goed Engels kan. Ik zit veel op mezelf achter de laptop te werken of te bloggen. Ik weet de weg hier, dus heb weinig te vragen. En ik geloof het zelf nooit, maar dan schijn ik intimiderend over te komen.

En haar echtgenoot is Frans. Hij is een judoleraar, spreekt nauwelijks Engels en nauwelijks Indonesisch, want zijn vrouw spreekt ook al ontzettend goed Frans. En mijn Frans is abominabel, zeker nu ik zo in mijn Indonesisch heb geïnvesteerd - heeft het Frans helemaal verdrongen.

Dus zonder veel woorden word ik sociaal ook weer wat onhandiger.

Maar dankzij mijn fiets zie ik het nu helemaal goed komen. Dat zit zo. Ik heb in 2017 een oude loodzware omafiets gekocht hier op de fietsenmarkt. Eerst heeft ie een jaar bij Mas Koes gestaan, daarna een jaar bij Mas Ali, die hem in de goedheid van zijn hart heeft meegenomen in zijn verhuizing, en omdat ik een fiets echt nodig heb om me vrij te kunnen voelen, sprong ik vanochtend achterop op een gojek (brommertaxi) om hem te gaan halen.

Mas Ali woont nu een heel eind buiten de ringweg, midden in de sawahs. Prachtig. Hij had hem in de schuur staan en natuurlijk waren de banden leeg. Dat is hier niet erg. Op elke straathoek is hier iemand die banden op kan pompen want alle zoveelmiljoen Indonesiërs rijden op een brommer, dus na 5 minuten lopen had ik er al één gevonden en ik kon toen helemaal terug naar de stad fietsen met een omweg om in mijn favoriete soepwarung te lunchen.

Op de hoek van onze straat had ik een fietsenmaker gezien. Dat is nodig, want de remblokken zijn versleten en er zit een knik in de trappers. Maar toen ik daar aankwam hield de fietsenmaker de boot af - hij is niet bekend met deze ouderwetse fietsen, zei hij.

Dus ik zoek morgen wel verder dacht ik en fietste naar huis. Daar stond mijn fiets naast de brommer van de Franse huisbaas en hij vond het een fantastisch ding, la vieille bicyclette. Ik vertelde hem met handen en voeten van de remmen en hij haalde zijn gereedschapskist tevoorschijn en ging fluitend van plezier in de brandende zon staan knutselen.

Voor dat knutselen hadden wij vroeger thuis een bijvoeglijk naamwoord: kampongan, op zijn dorps. In het Nederlands: houtje-touwtje. In het dorp hebben mensen niet veel materiaal dus ze zijn er heel erg handig in om dingen die eigenlijk al kapot zijn zo te verknutselen dat je ze nog net een beetje langer kunt gebruiken.

En deze fiets heeft een oerdegelijk mechaniek dat zelfs ik begrijp - alles is met duidelijk zichtbare schroefjes en moertjes te verstellen en ook als er een paar dolle tussen zitten zijn er genoeg anderen die het hem toch nog doen. Mijn huisbaas tinkerde hier en daar, vroeg me de remhendels aan te spannen en los te laten en zo stonden we daar heel gezellig te rommelen. Hij net genoeg Engels; ik net genoeg Frans - we moeten allebei evenveel ons best doen. Verbaal althans. Technisch was ik nergens natuurlijk.

Hij veranderde met het aandraaien en losdraaien van schroefjes en moertjes de positie van de versleten remblokken zodanig dat de minst versleten kanten van het blok beter pakken als je remt en toch vrij zijn als je niet remt, en in de 20-25 minuten dat hij met schroevendraaiers en Engelse sleutels bezig was, dacht ik: zo hebben ze dat bij mijn heup ook gedaan, in 2003. Hij was toen eigenlijk al kapot: bot op bot, geen kraakbeen meer, maar omdat ze de positie van de heupkop in de heupkom konden draaien kon ie nog een jaar of 10 mee op het laagje kraakbeen dat daar in een hoekje nog niet opgebruikt was. Maar het was wel kampongan, want de heup als materiaal in een mensenlichaam is net zo schaars als remblokken in de kampong. Nu heb ik links een hele nieuwe heup en dat is het equivalent van een nieuw wiel én nieuwe remblokken voor deze fiets. En ik ga als een speer. Nog steeds.

Ter geruststelling: de fiets heeft ook een achteruittraprem, dus het is veilig. Ik ga de huisbaas één van mijn pakken stroopwafels cadeau doen.

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...