vrijdag 14 augustus 2015

Supre



Ik had me voor de zekerheid in mijn netste kleren gestoken en stapte bij Citra in de auto, want vanuit de kampung Gondolayu zouden we misschien meteen doormoeten naar de Sultan-Gouverneur van Yogya om geld te vragen voor het Festival. 

Maar we waren nog niet weggereden of Citra kreeg telefoon. Van het gouverneurskantoor van de Sultan. Dat we vanmiddag om 13.00 uur verwacht werden en dat we een afgevaardigde van de gouverneur zouden spreken. Het zou ook wat zijn als de Sultan-Gouverneur zelf elk festival zou micro-managen, dus dat was te verwachten. Maar dat wordt dus geen Lima Gunung Festival vandaag. Maandag misschien.

We hadden tenminste alle tijd om Supre te zoeken. Ik verruilde mijn lange batik rok voor een broek en we reden naar de kampung. Dat verschijnsel kennen we in Nederland niet. Een kampung is een dorp in een stad. Er zijn heel veel kampongs in Yogya, vaak wonen er de armste mensen en zijn het de rotste stukjes grond, maar dat is niet altijd zo. Er staan ook grote stenen huizen en in Yogya zijn er zelfs rijstvelden soms, midden in de stad.
Je kan er met de auto vaak niet in. De poort van een kampong ligt aan een weg, en vanaf de poort moet je te voet, vaak kruip-door sluip-door tussen de huisjes en over de erfjes. Er wonen heel veel mensen, hutjemutje op elkaar. De kampung Gondolayu ligt aan de steile oevers van de Kali Code (spreek uit Tjodé), een van de twee grote rivieren die de Merapi af komen stromen en de stad van noord naar zuid doorkruisen.  

We parkeerden de auto bij één van de 12 ingangen van de kampung. Gondolayu is enorm en ik besefte plotseling aan wat voor onmogelijke onderneming we begonnen waren. Citra stapte op een aantal vrouwen af die aan de straat bananen verkochten en vroeg in het Javaans waar we het kantoor van het kampongbestuur konden vinden. Dat bleek vlakbij.


In het kantoor de situatie uitgelegd. Wel 25 bureaucraten om de foto heen die ik op mijn iPhone had staan van 1994, toen ik haar voor het laatst heb gezien. Uitgelegd dat er iets met haar voet is. Supre, nooit van gehoord, maar we konden het beste bij ingang 11 gaan vragen (ik weet niet waarom ze daar op uit kwamen – ik begreep maar de helft).

Wij met de auto naar ingang 11. Die was vlakbij de rivier. Dat klopt met mijn herinnering,  zei ik. Volgens mij woonde ze aan de rivier. We stapten uit. Liepen de kampung weer in. Een meneer gevraagd die bananenbladen aan het klieven was. Supre, nooit van gehoord. Foto bekeken, geen herkenning. Misschien bij ingang 8 of 7, zei hij – dat is kilometers verderop. De moed zonk me in de schoenen.

Er kwamen mensen bij staan. Nieuwsgierige jonge jongens, oude dametjes, iedereen. Allemaal keken ze naar de foto, overlegden met elkaar in het Javaans, wezen wel 5 verschillende kanten op. Citra koos een richting, vast op basis van informatie die zij wel had meegekregen en ik niet. We liepen verder de kampong in. Ik bedacht dat ik hier in mijn eentje nooit aan had kunnen beginnen.

Bij elke oude ibu die we tegenkwamen, keek ik onwillekeurig naar haar voeten. Supre liep met haar rechtervoet ondersteboven, want ze had net als ik een heupluxatie – maar dan aan één been.

Na enige tijd vroegen we verder. Een vriendelijke dame haalde er  weer een paar andere mensen bij en in de vertalingen van het Nederlands naar het Indonesisch naar het Javaans werd Supre’s handicap een poliovoetje. Dat was het niet – legde ik uit. Maar ik heb de talige vaardigheden niet om uit te leggen wat het wel is, dus ik deed het voor: legde mijn rechtervoet ondersteboven en probeerde er even op te staan.

Ooohhhhhhh, riep een man toen. Ik weet wie dat is! Ja ze woonde daar, heel dicht bij de rivier en hij wees erheen. Dat is wat ik me ook herinner, zei ik. Ze is verhuisd, zei hij, lang geleden al. Haar huis is overstroomd, toen de rivier een keer buiten zijn oevers trad, maar ze had geen man in huis, dus het was een groot drama: ze kon haar huis niet kwijt maar ze kon er ook niet meer in wonen. Ze is weggegaan, maar ik heb geen idee waarheen. Wacht, ik ga het vragen. Hij stond op en liep weg.
Van links naar rechts: Milan, Martha, [onbekend], Barbara, Supre, zoontje van Supre. 1994
Wat een verdrietig verhaal. Toen ik haar voor het laatst zag, in 1994, leek ze het voor elkaar te hebben met een kind, en voor zover ik me kan herinneren ook een man. Citra bevestigde dat als je geen man hebt in deze kringen, je echt een probleem hebt. In sociaal en economisch opzicht.

Na 5 minuten kwam de meneer die haar loopje herkend had terug. Nee, zei hij, degene die het misschien zou weten, wist niet waar ze naartoe gegaan was, maar geef me je contactgegevens, dan gaan we het uitzoeken. Citra gaf haar telefoonnummer, en we liepen terug naar de auto.
Dit zou in Nederland nooit gebeuren, zei ik tegen Citra. Als je iemand niet meteen kan helpen dan zeggen Nederlandse mensen: “Sorry, ik weet het niet. Succes verder. Doei.”  Hier in Indonesië wordt jouw probleem ook het probleem van een ander als je om hulp vraagt. Dat is zo, beaamde Citra. In Indonesië zijn mensen doorgaans heel zorgzaam voor elkaar, ook omdat ze afhankelijk zijn van elkaar. Maar toch: als je geen man in huis hebt in de kampong, dan ben je verloren...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...