zaterdag 22 juli 2017

Tijd

De afgelopen dagen heb ik op Sumba bewust een stapje in het reistempo teruggedaan: in Waikabubak drie nachten in hetzelfde hotel verbleven, in Waingapu blijf ik ook drie nachten om van daaruit de omgeving te verkennen met sopir (chauffeur) adik (brother) Danny.

Ik merk dat ik het nodig heb, zeker na die slachtpartij van enkele dagen geleden: weten waar ik ‘s avonds zal overnachten, me verheugen op een kopje thee op mijn veranda van mijn hotelkamer na een hele dag converseren in een taal die ik slechts gedeeltelijk machtig ben.

De ochtend voorafgaand aan de begrafenis in Batalakona ging ik voor het eerst alleen op stap in Waikabubak. Zonder Javaanse vrienden, zonder chauffeur. Eindelijk te voet. Ik had eigenlijk verder geen plannen voor die dag, dus ik had alle tijd en dat is een voor mij onbekend gevoel.
In elke Indonesische stad die ik ken zijn er dorpen binnen steden. Dan vind je midden in een drukke stad een rijstveldje, met wat rieten of bamboehuisjes ernaast en dan ben je gewoon in het dorp, in een landelijke omgeving van nog geen vierkante kilometer.
Waikabubak is geen grote stad, maar wel een stad, en er zijn wel vier of vijf oude dorpjes binnen die stad, soms op een heuvel tussen een hoop oude bomen, soms beneden, even van de hoofdweg af. Het is onwaarschijnlijk dat de dorpen zelfvoorzienend zijn in leefwijze en het verkrijgen van voedsel en goederen, maar alle inwoners van het dorp wonen in traditionele, door families gedeelde huizen met rieten daken en enorme graftombes in het midden. Bruilofts- en begrafenisrituelen zoals die in Batalakona vinden er plaats, ook voor degenen die hun dagen in een stad (Waikabubak, Jakarta of Singapore) slijten. Op die manier zijn de dorpen zowel culturele ankerpunten als toeristische trekpleisters.

Die functies bepalen voor een groot deel de ontvangst die witte mensen zoals ik krijgen als ze op bezoek komen. Ingesteld op het bevredigen van nieuwsgierigheid, op het verdienen van een centje, en steeds meer ook op het uitdragen van trots op het tastbare en minder tastbare erfgoed dat er geleefd en doorgegeven wordt.
In Kampung Tarung werd het een spel – een spel dat ik eerst niet wilde spelen, maar ik werd er toe gedwongen omdat ik met mijn grote Belanda-poten door een oud Sumbaas dorp wil banjeren. Ik had een oude ibu met één tand in haar mond aan mijn staart hangen en ze wist niet van ophouden. Telkens haalde ze weer een nieuw sieraad, ikat of handtasje tevoorschijn dat ik écht moest kopen. Ik heb intussen een heel palet aan argumenten om het niet te doen: heb ik al, koffer is al te zwaar, geld is op, ik kan niet, ik wil niet, écht niet lieve ibu, écht niet. Wij behielden allebei onze stralende glimlach.

En dat was het waard. Want omdat ik bleef hangen zonder iets te kopen en zij bleef aandringen kwamen we met elkaar in gesprek. Simpelweg omdat je de laatste 20 minuten samen soebattend hebt doorgebracht deel je iets. Dan verdwijnt de financiële transactie wat naar de achtergrond en is er ruimte voor andere uitwisselingen: over familie, afkomst, kinderen, leukigheden, moeilijkheden. Dan blijkt dat de mensen naar wie ik zo nieuwsgierig ben net zo nieuwsgierig zijn naar mij, en dankzij het feit dat ik Indonesisch spreek, kan ik bevrediging van nieuwsgierigheid teruggeven in plaats van geld. Dan wordt het leuk. Dan wordt er koffie gemaakt. Dan worden ikats van de lijn gehaald om aan te trekken voor een foto en niet om te verkopen.


Al koffieleutend vergaat de tijd. Soms is het even stil. Soms gaat de aandacht even naar een kind dat iets moet. Soms moeten er foto’s gemaakt. Maar verder geen plannen, geen doelen, geen (expliciete) agenda’s.
Ik heb die modus vivendi in een dorp in KwaZulu al eens omschreven als wachten dat geen wachten is. Ik ben gewend niets te doen om een tussentijd van iets doen naar iets anders doen te overbruggen. Dat is wachten. Maar als je nergens op wacht, komt er een soort loomheid in de ontmoeting, die ik prettig vind, maar die me ook onrustig maakt. Er komt ruimte om me af te vragen waarom ik doe wat ik doe, en of ik dat wil blijven doen of misschien toch niet. Die doelloosheid grenst aan verveling en daar ben ik niet aan gewend. Maar in die verveling gebeuren de mooie dingen en ontstaat een vorm van contact. Omdat je gewoon alleen maar samen de tijd verbeidt en verder niets.


Die loomheid is deels onontkoombaar, door het klimaat. De droge tijd is net begonnen, en om 10 uur is het al zo warm dat je je rustig moet bewegen. Toen om sopir/adik Danny en ik vandaag in het Oost-Sumbase dorp Rindi waren om oude beeldhouwwerken op graven te bekijken, was het alleen op de veranda onder het goed isolerende rieten dak van een groot open adathuis een beetje uit te houden. 

Ook hier werden we uitgenodigd een kop onovertroffen Sumbase koffie te drinken. Uiteindelijk zaten we er meer dan een uur. De gemeenschappelijke kennissen tussen om sopir en de dame die in het huis woonde werden doorgenomen, mijn verhaal moest verteld, en dat van mijn vader, Danny stak nog eens een kretekje op, er kwam een familie uit Surabaya bij zitten die het in de zon ook niet uithield. Zo verging de tijd weer.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken.  Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...