De afgelopen dagen
heb ik op Sumba bewust een stapje in het reistempo teruggedaan: in
Waikabubak drie nachten in hetzelfde hotel verbleven, in Waingapu
blijf ik ook drie nachten om van daaruit de omgeving te verkennen met
sopir (chauffeur) adik (brother) Danny.
Ik merk dat ik het
nodig heb, zeker na die slachtpartij van enkele dagen geleden: weten
waar ik ‘s avonds zal overnachten, me verheugen op een kopje thee
op mijn veranda van mijn hotelkamer na een hele dag converseren in
een taal die ik slechts gedeeltelijk machtig ben.
De ochtend
voorafgaand aan de begrafenis in Batalakona ging ik voor het eerst
alleen op stap in Waikabubak. Zonder Javaanse vrienden, zonder
chauffeur. Eindelijk te voet. Ik had eigenlijk verder geen plannen
voor die dag, dus ik had alle tijd en dat is een voor mij onbekend
gevoel.
In elke Indonesische
stad die ik ken zijn er dorpen binnen steden. Dan vind je midden in
een drukke stad een rijstveldje, met wat rieten of bamboehuisjes
ernaast en dan ben je gewoon in het dorp, in een landelijke omgeving
van nog geen vierkante kilometer.
Waikabubak is geen
grote stad, maar wel een stad, en er zijn wel vier of vijf oude
dorpjes binnen die stad, soms op een heuvel tussen een hoop oude
bomen, soms beneden, even van de hoofdweg af. Het is onwaarschijnlijk
dat de dorpen zelfvoorzienend zijn in leefwijze en het verkrijgen van
voedsel en goederen, maar alle inwoners van het dorp wonen in
traditionele, door families gedeelde huizen met rieten daken en
enorme graftombes in het midden. Bruilofts- en begrafenisrituelen
zoals die in Batalakona vinden er plaats, ook voor degenen die hun
dagen in een stad (Waikabubak, Jakarta of Singapore) slijten. Op die
manier zijn de dorpen zowel culturele ankerpunten als toeristische
trekpleisters.
Die functies bepalen
voor een groot deel de ontvangst die witte mensen zoals ik krijgen
als ze op bezoek komen. Ingesteld op het bevredigen van
nieuwsgierigheid, op het verdienen van een centje, en steeds meer ook
op het uitdragen van trots op het tastbare en minder tastbare erfgoed
dat er geleefd en doorgegeven wordt.
In Kampung Tarung
werd het een spel – een spel dat ik eerst niet wilde spelen, maar
ik werd er toe gedwongen omdat ik met mijn grote Belanda-poten door
een oud Sumbaas dorp wil banjeren. Ik had een oude ibu met één
tand in haar mond aan mijn staart hangen en ze wist niet van
ophouden. Telkens haalde ze weer een nieuw sieraad, ikat of handtasje
tevoorschijn dat ik écht moest kopen. Ik heb intussen een heel palet
aan argumenten om het niet te doen: heb ik al, koffer is al te zwaar,
geld is op, ik kan niet, ik wil niet, écht niet lieve ibu, écht
niet. Wij behielden allebei onze stralende glimlach.
En dat was het
waard. Want omdat ik bleef hangen zonder iets te kopen en zij bleef
aandringen kwamen we met elkaar in gesprek. Simpelweg omdat je de
laatste 20 minuten samen soebattend hebt doorgebracht deel je iets.
Dan verdwijnt de financiële transactie wat naar de achtergrond en is
er ruimte voor andere uitwisselingen: over familie, afkomst,
kinderen, leukigheden, moeilijkheden. Dan blijkt dat de mensen naar
wie ik zo nieuwsgierig ben net zo nieuwsgierig zijn naar mij, en
dankzij het feit dat ik Indonesisch spreek, kan ik bevrediging van
nieuwsgierigheid teruggeven in plaats van geld. Dan wordt het leuk.
Dan wordt er koffie gemaakt. Dan worden ikats van de lijn gehaald om
aan te trekken voor een foto en niet om te verkopen.
Al koffieleutend
vergaat de tijd. Soms is het even stil. Soms gaat de aandacht even
naar een kind dat iets moet. Soms moeten er foto’s gemaakt. Maar
verder geen plannen, geen doelen, geen (expliciete) agenda’s.
Ik heb die modus
vivendi in een dorp in KwaZulu al eens omschreven als wachten dat geen wachten is. Ik ben gewend niets te doen om een tussentijd van
iets doen naar iets anders doen te overbruggen. Dat is wachten. Maar
als je nergens op wacht, komt er een soort loomheid in de ontmoeting,
die ik prettig vind, maar die me ook onrustig maakt. Er komt ruimte
om me af te vragen waarom ik doe wat ik doe, en of ik dat wil blijven
doen of misschien toch niet. Die doelloosheid grenst aan verveling en
daar ben ik niet aan gewend. Maar in die verveling gebeuren de mooie
dingen en ontstaat een vorm van contact. Omdat je gewoon alleen maar
samen de tijd verbeidt en verder niets.
Die loomheid is
deels onontkoombaar, door het klimaat. De droge tijd is net begonnen,
en om 10 uur is het al zo warm dat je je rustig moet bewegen. Toen om
sopir/adik Danny en ik vandaag in het Oost-Sumbase dorp Rindi waren
om oude beeldhouwwerken op graven te bekijken, was het alleen op de
veranda onder het goed isolerende rieten dak van een groot open
adathuis een beetje uit te houden.
Ook hier werden we uitgenodigd een
kop onovertroffen Sumbase koffie te drinken. Uiteindelijk zaten we
er meer dan een uur. De gemeenschappelijke kennissen tussen om sopir
en de dame die in het huis woonde werden doorgenomen, mijn verhaal
moest verteld, en dat van mijn vader, Danny stak nog eens een
kretekje op, er kwam een familie uit Surabaya bij zitten die het in
de zon ook niet uithield. Zo verging de tijd weer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten