zaterdag 22 juli 2017

Soundscape

Soundscape, het gehoorszintuiglijke equivalent van een landschap, is in de cultuurwetenschappen een complex theoretisch concept. Het balanceert op het raakvlak tussen (ingebeelde) natuurlijkheid en (door mensen gemaakte) gecultiveerdheid. In landschappen en klankschappen vertoef je, en je kunt ze interpreteren, en soms dringen ze zich aan je op.
De vallei waar ik vanaf de veranda van mijn hotelkamer op uitkijk, even ten zuiden van Sumba’s hoofdstad Waingapu, is een landschap: met bruine heuvels, een rivier met groentetuinen, mensen die de rivier met een bootje oversteken, de zon die achter de heuvels verdwijnt, auto’s, bromfietsen, vogels die langs zweven en geiten die de hellingen afgrazen.

De vallei is net zozeer een soundscape: met tjirpende krekels, kwakende kikkers bij zonsondergang, een generator of een tractortje in de verte, roepende stemmen, huilende kinderen en op dit moment een aantal ratelende airco’s van de hotelkamers.

Die vind ik irritant.

Nog irritanter vind ik de keiharde muziek die op gezette tijden weerklinkt uit één van de huisjes beneden in het dal. Ver beneden, maar recht onder mijn hotelkamer. De bassen zijn zo hard dat de heuvels lijken te stuiteren. De autotune-productie is zo scherp dat krekels en kinderstemmen verdwijnen. En de onophoudelijke I-II-V-I harmonie is om helemaal gek van te worden.

Arme koloniaal: het klankschap past niet in het landschap – cognitieve dissonantie, ergo irritatie. Je bent op bezoek in deze vallei, Bar. Voor de mensen die hier wonen past het klankschap kennelijk wel in het landschap, anders zouden ze het niet zo maken.

Onderweg op Flores, Timor en Sumba is me duidelijk geworden dat andere mensen net zoveel waarde hechten aan het zelf vormen van hun soundscape als ik. Zodra een gesprek stilvalt, zet om sopir de muziek aan: hard. Op Timor, onderweg naar Temkessi, heb ik gevraagd of het wat zachter kon, want onder de achterbank waarop ik zat bevond zich een enorme whoofer die me bijna de auto uit liet stuiteren bij elke drumslag. Het is een eerste prioriteit, in taxi’s, bussen en huishoudens: een heel erg harde audioinstallatie.

Ik voelde me opgelaten wanneer we met open ramen en knallende Indonesische of Amerikaanse popmuziek een dorp binnen kwamen rijden. Ik voelde me dan een verschrikkelijke invasieve koloniaal. Maar elke bus die langsrijdt, met kippen op het dak en bossen groenten achterop, heeft dezelfde muziek opstaan, vaak nog veel harder dan wij. De dissonantie die ik voel tussen landschap en klankschap wordt niet gedeeld door de anderen die erin vertoeven.

En de muziekcategorieën die ik intellectueel gezien goed kan relativeren (popmuziek, volksmuziek, kunstmuziek – voornamelijk sociale constructies) bepalen nog heel erg mijn luistergedrag. Om sopir Danny had tussen de eindeloze reeksen Indonesische kweelmuziek drie ongelooflijk bijzondere oude Oost-Sumbanese liedjes op zijn playlist staan: een hoge mannenstem begeleid door een driesnarige gitaar. Hij had ze overgenomen van de playlist van een Oost-Sumbanese kennis omdat hij de stijl en zangtechniek zo bijzonder vond, en hij kon me woord voor woord vertellen waar ze over gingen.


Voor hem bestaan Indopop en Sumbanese zangkunst naast en door elkaar, en dat is helemaal niet gek want ze gaan allemaal over hetzelfde: een verre geliefde, een verlangen, het wachten op de volgende dag. Voor mij blijven het gescheiden werelden die mijn ervaring van het rijden door de Sumbase landschappen fundamenteel anders vormgeven.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...