zaterdag 15 juli 2017

Heuvel op

Gisteren en vandaag zijn Citra en ik naar het einde van de wereld gereisd en terug. Naar Temkessi, een klein oud dorpje in het noord-oosten van West-Timor, niet ver van de grens met Timor Leste, een uiterst ruig en onherbergzaam heuvelgebied, als volstrekte antithese op de overdadige pracht en praal van Flores, maar niet minder indrukwekkend.

Citra wil samen met Koes een documentairefilm maken over oude cultuurgebruiken op de eilanden van Nusa Tenggara Timur. Ze gaan dat pas volgend jaar doen, maar er moeten natuurlijk wel locaties gescout worden. Daarvoor wil ze vooral dorpen bezoeken waar die gebruiken nog gebezigd worden, en dat zijn er nogal wat. En ze liggen ook niet allemaal naast elkaar, dus we hebben vandaag en gisteren weer meer dan 600 km afgelegd: van hoofdstad Kupang naar de voormalige Insana en Biboki koninkrijken, en terug.

In een aantal van die dorpen zijn er nog mensen en gebouwen die van die koninklijke tijden kunnen getuigen, al zijn de getuigenissen schaars en de gebouwen vaak in verval. Net als in Flores heeft ook hier de vervlochtenheid van de raja’s (koningen) met het Nederlandse koloniale bewind er uiteindelijk voor gezorgd dat ze in de Republik Indonesia na 1945 weinig bestaansrecht meer hadden.

Het duurde even om uit te vinden dat Insana een kecamatan is (een gemeente met een aantal dorpen) en geen desa (dorp). Dankzij de 20 jaar oude gids die mijn moeder me meegegeven had konden we al snel bepalen welke dorpen het bezoeken waard waren, maar tegen die tijd had de chauffeur al besloten dat het allemaal te ver was omdat we afgesproken hadden om naar een dorp te gaan en niet naar een verzameling dorpen.

Toen hij dat zei, werd Citra boos. Zoals alleen Javanen boos kunnen worden: uiterst beleefd maar ook glashelder. De chauffeur bond in. Als ik besluit nog een paar dagen alleen door Sumba en Flores te reizen dan weet ik niet of ik me er zo uit kan redden. Maargoed. Dat zie ik dan wel weer.

Eerst bezochten we Oelolok (spreek uit; Oilòlò) dat een beroemd weversdorp zou zijn waar alom vermaarde ikats vervaardigd worden en waar de koning van Insana resideerde in een door de Nederlanders gebouwde villa, met een lopo ernaast: een vergaderplek. Tegenwoordig woont hij in het stadje Soe, 100 km verderop. Oelolok is in verval.







Insana en Biboki zijn koninkrijken van Dawansprekende Timorezen, en de Dawan woonden voorheen altijd in een lopo, een huis in de vorm van een soort bijenkorf van palmbladeren, die nu nog gebruikt wordt voor opslag. Ook heeft elke Dawanfamilie nog een open lopo op zijn erf, zonder muren, en de grootste lopo is van het dorpshoofd (kepala desa): daar komt iedereen samen om problemen te bespreken, en geschillen voor te leggen en uit te praten. Tegenwoordig zie je dat veel Dawan nog steeds in hun lopo leven: koken, eten, spelen, bijeenkomen – het is eigenlijk een huiskamer, maar dan open zodat de koele wind er door heen kan waaien.

Oelolok was bijzonder in al zijn vergane glorie, maar we hadden onze zinnen gezet op Temkessi, de zetel van de koning van de Biboki, nabij Insana. Moeilijk te bereiken volgens het gidsje, bovenop een steile heuvel over een geitenpad, en we moesten er niet op al te veel gastvrijheid rekenen.

We vroegen de weg, en reden, en vroegen de weg weer als we dachten dat we toch echt verkeerd moesten zitten omdat we nog steeds niet bij Temkessi waren, maar steeds was het antwoord eenduidig: terus, terus – doorgaan in dezelfde richting. De weg werd steeds moeilijker begaanbaar, het landschap kaler, we moesten stapvoets rijden tot we op de rug van een heuvel uitkwamen waar de wereld aan beide kanten aan onze voeten lag. Nog geen 300 meter hoog, maar door de steilheid was het net of je bovenop de Mount Everest stond.

Bovenop die bergrug waaide een kolossale wind, zoals bij Scheveningen met windkracht 8. Je moet tegendruk geven om niet om te vallen. We kwamen bij de afslag die in het gidsje stond: vanaf hier nog 2 km naar het dorp. Beter gaan lopen – een auto kan daar niet echt over.

Maar de chauffeur vond dat het wel kon, het is immers geen regentijd. Ik legde uit dat ik graag wilde lopen. Dat begreep hij eigenlijk niet, en Citra ook maar half – waarom zou je gaan lopen als je met de auto kan, maar ik had al de hele dag in een auto gezeten. Ik kan weer lopen, dan wil ik dat ook graag doen.


Fijn hoor, lopen in je eentje door een overweldigend woest, ruig en geïsoleerd berggebied over een breed pad, terwijl je weet dat de auto om de hoek staat te wachten. Ultieme vorm van toerisme, maar wat heb ik genoten daar op die bergrug met de wind in mijn gezicht. Wie had 10 maanden geleden gedacht dat ik hier zo lekker zou lopen?




Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...