Gisteren en vandaag
zijn Citra en ik naar het einde van de wereld gereisd en terug. Naar
Temkessi, een klein oud dorpje in het noord-oosten van West-Timor,
niet ver van de grens met Timor Leste, een uiterst ruig en
onherbergzaam heuvelgebied, als volstrekte antithese op de overdadige
pracht en praal van Flores, maar niet minder indrukwekkend.
Citra wil samen met
Koes een documentairefilm maken over oude cultuurgebruiken op de
eilanden van Nusa Tenggara Timur. Ze gaan dat pas volgend jaar doen,
maar er moeten natuurlijk wel locaties gescout worden. Daarvoor wil
ze vooral dorpen bezoeken waar die gebruiken nog gebezigd worden, en
dat zijn er nogal wat. En ze liggen ook niet allemaal naast elkaar,
dus we hebben vandaag en gisteren weer meer dan 600 km afgelegd: van
hoofdstad Kupang naar de voormalige Insana en Biboki koninkrijken, en
terug.
In een aantal van
die dorpen zijn er nog mensen en gebouwen die van die koninklijke
tijden kunnen getuigen, al zijn de getuigenissen schaars en de
gebouwen vaak in verval. Net als in Flores heeft ook hier de
vervlochtenheid van de raja’s (koningen) met het Nederlandse
koloniale bewind er uiteindelijk voor gezorgd dat ze in de Republik
Indonesia na 1945 weinig bestaansrecht meer hadden.
Het duurde even om
uit te vinden dat Insana een kecamatan is (een gemeente met een
aantal dorpen) en geen desa (dorp). Dankzij de 20 jaar oude gids die
mijn moeder me meegegeven had konden we al snel bepalen welke dorpen
het bezoeken waard waren, maar tegen die tijd had de chauffeur al
besloten dat het allemaal te ver was omdat we afgesproken hadden om
naar een dorp te gaan en niet naar een verzameling dorpen.
Toen hij dat zei,
werd Citra boos. Zoals alleen Javanen boos kunnen worden: uiterst
beleefd maar ook glashelder. De chauffeur bond in. Als ik besluit nog
een paar dagen alleen door Sumba en Flores te reizen dan weet ik niet
of ik me er zo uit kan redden. Maargoed. Dat zie ik dan wel weer.
Eerst bezochten we
Oelolok (spreek uit; Oilòlò) dat een beroemd weversdorp zou zijn
waar alom vermaarde ikats vervaardigd worden en waar de koning van
Insana resideerde in een door de Nederlanders gebouwde villa, met een
lopo ernaast: een vergaderplek. Tegenwoordig woont hij in het stadje
Soe, 100 km verderop. Oelolok is in verval.
Insana en Biboki
zijn koninkrijken van Dawansprekende Timorezen, en de Dawan woonden
voorheen altijd in een lopo, een huis in de vorm van een soort
bijenkorf van palmbladeren, die nu nog gebruikt wordt voor opslag.
Ook heeft elke Dawanfamilie nog een open lopo op zijn erf, zonder
muren, en de grootste lopo is van het dorpshoofd (kepala desa): daar
komt iedereen samen om problemen te bespreken, en geschillen voor te
leggen en uit te praten. Tegenwoordig zie je dat veel Dawan nog
steeds in hun lopo leven: koken, eten, spelen, bijeenkomen – het is
eigenlijk een huiskamer, maar dan open zodat de koele wind er door
heen kan waaien.
Oelolok was
bijzonder in al zijn vergane glorie, maar we hadden onze zinnen gezet
op Temkessi, de zetel van de koning van de Biboki, nabij Insana.
Moeilijk te bereiken volgens het gidsje, bovenop een steile heuvel
over een geitenpad, en we moesten er niet op al te veel gastvrijheid
rekenen.
We vroegen de weg,
en reden, en vroegen de weg weer als we dachten dat we toch echt
verkeerd moesten zitten omdat we nog steeds niet bij Temkessi waren,
maar steeds was het antwoord eenduidig: terus, terus – doorgaan in
dezelfde richting. De weg werd steeds moeilijker begaanbaar, het
landschap kaler, we moesten stapvoets rijden tot we op de rug van een
heuvel uitkwamen waar de wereld aan beide kanten aan onze voeten lag.
Nog geen 300 meter hoog, maar door de steilheid was het net of je
bovenop de Mount Everest stond.
Bovenop die bergrug
waaide een kolossale wind, zoals bij Scheveningen met windkracht 8.
Je moet tegendruk geven om niet om te vallen. We kwamen bij de afslag
die in het gidsje stond: vanaf hier nog 2 km naar het dorp. Beter
gaan lopen – een auto kan daar niet echt over.
Maar de chauffeur
vond dat het wel kon, het is immers geen regentijd. Ik legde uit dat
ik graag wilde lopen. Dat begreep hij eigenlijk niet, en Citra ook
maar half – waarom zou je gaan lopen als je met de auto kan, maar
ik had al de hele dag in een auto gezeten. Ik kan weer lopen, dan wil
ik dat ook graag doen.
Fijn hoor, lopen in
je eentje door een overweldigend woest, ruig en geïsoleerd
berggebied over een breed pad, terwijl je weet dat de auto om de hoek
staat te wachten. Ultieme vorm van toerisme, maar wat heb ik genoten
daar op die bergrug met de wind in mijn gezicht. Wie had 10 maanden
geleden gedacht dat ik hier zo lekker zou lopen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten