zaterdag 22 juli 2017

Jomblo

Op Sumba zul je niet veel witte mensen tegenkomen. Iedereen heeft het over mensen uit Frankrijk, Australië, en Nederland, die hier wonen, een stuk land gekocht hebben, getrouwd zijn met iemand van het eiland. Maar ik heb ze nauwelijks gezien.

Dus als ik ergens binnenloop – een warung, de markt, een dorp – dan zijn de “Hello Mister, how are you?”s niet van de lucht. Ik ben er van kinds been af al aan gewend: de verbijstering over mijn verschijning – minstens twee koppen groter dan de gemiddelde lengte hier en nog wit ook. Als dan blijkt dat ik Indonesisch spreek worden me de oren van het hoofd gevraagd, op elke straathoek weer. Ik ben het leuk gaan vinden, heb zinnetjes klaar, ben blij contact te kunnen maken met mensen die net zo nieuwsgierig zijn naar mij als ik naar hen.

Een van de eerste vragen is steevast of ik al getrouwd ben, en hoe oud ik ben. De combinatie van ongetrouwd (jomblo) en 43 leidt altijd tot verbazing. En er is altijd wel een broertje, neef of zoon die ook nog jomblo is en met wie ik dan maar meteen moet trouwen.

In het dorp Todo op Flores begon een oudere meneer me de les te lezen: dat het best kon zijn dat trouwen in Nederland niet hoeft, maar hoe ging een mooie vrouw als ik dan mijn genen doorgeven? Hij sprak nadrukkelijk zijn medelijden uit en vond dat ik een man moest zoeken zodra ik weer terug in Nederland was. Voor het te laat was.

Citra zat buiten zijn zicht met haar ogen te rollen en achteraf hebben we er erg om gelachen. De goede man zal nooit bevroeden dat het types zoals hij zijn die vrouwen het idee hebben gegeven dat een leven zonder huwelijk wel eens vervullender zou kunnen zijn. 

Citra heeft een echtgenoot uitgezocht van wie ze zegt te houden omdat ze het uitstekend met hem kan vinden en omdat hij ook graag op eigen houtje dingen doet, maar ze heeft me vaak gezegd dat ze waarschijnlijk niet getrouwd zou zijn als haar moeder haar niet min of meer had gedwongen.

Door de oratie van de meneer uit Todo ben ik wel meer gaan investeren in het uitleggen van mijn burgerlijke stand. Dat trouwen en kinderen krijgen inderdaad in Nederland wel kan, maar niet hoeft, en zeker niet meteen. Dat ik geniet van mijn vrijheid, dat ik op eigen houtje door Sumba kan reizen, iets kan zien van de wereld, dat ik in mijn lesgeefpraktijk óok iets van mezelf kan doorgeven aan een volgende generatie.

Ik weet niet hoe sociaal wenselijk de reacties worden vormgegeven, maar verrassend vaak zie ik spontaan enthousiasme op de gezichten van mensen (vrouwen én mannen) aan wie ik dat zo vertel, of soms zelfs bewondering. Een beetje gek vinden ze het wel, maar ook echt leuk en bijzonder.
Havenarbeiders in Waingapu. Om maar een misplaatst spreekwoord te gebruiken: "Ruwe bolster, blanke pit" Heel veel geschreeuw er stoerdoenerij, maar ook heel aardig.
En verrassend vaak kom ik mede-jomblos tegen. Sopir Danny die “al” 33 is, de dame van het hotel in Waingapu, die zeker al 50 is. Allemaal zeggen ze: prima zo. Dan kom je niet alleen toe aan wat je wíl doen, maar ook aan wat je móet doen. En dat is niet per definitie een stel kinderen grootbrengen.  
Het bordje leest (vrij vertaald): "Vrijgezellen!! Duurzame liefde vind je hier, hoor"

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken.  Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...