Reizen met een becak (spreek uit: bètja) gaat nog langzamer dan lopen (Tenminste
het lopen van Europeanen. Indonesiërs lopen veel langzamer. Ze houden beter
rekening met de warmte.) Een becak gaat zo langzaam omdat het een zwaar stalen voertuig
is, dat zware lasten kan dragen en aangedreven wordt door een fietsmechaniek zonder
versnellingen.
Nu is het in Yogya makkelijk fietsen. De stad ligt aan de
voet van de Gunung Merapi (de beruchte
vulkaan). De oude lavastromen zijn zo gelijkmatig en langzaam gehard dat er een
heel klein beetje hoogteverschil is, maar het mag geen naam hebben. En je hoeft
dus ook bijna nooit heuvel op-heuvel af.
Vanmiddag moest ik nog even een boodschap doen in de stad en
even langs het postkantoor. Ik had geen zin om er mee te wachten, maar het was
wel half 2. Dan kun je eigenlijk het beste geen vin veroeren: te warm.
Maar ’s middags rusten heb ik nooit fijn gevonden. Als kind was ik bij voorkeur dan eindeloos aan
het klooien en kattekwaad aan het uithalen, want mijn ouders lagen dan wel op
één oor. Ook nu vind ik het niks. Ik geef zo nu en dan wel eens toe aan de aandrang
om in de verzengende hitte na het eten even te gaan liggen. Maar ik val dan
geheid in slaap, word tegen 3 uur volkomen suf wakker, kom de rest van de
middag niet meer op gang en slaap als gevolg daarvan ‘s nachts slecht.
Dus: Bar wil door. Hitte of niet. Jammer dan. Maar – flip –
wat is het warm. Weet je wat – dacht ik vanmiddag, ik neem een becak. Hoef ik
niet te fietsen – kan ik toch mijn boodschappen doen. Voor mijn hotel (en de drie hotels in de rest van de straat) staan
een stuk of vijf becaks te wachten op klanten. Ze verdelen de klusjes een
beetje onder elkaar, zodat er niet steeds één de jackpot wint als er een
toerist naar buiten komt. Maar ik weet van mijn vrienden en het hotelpersoneel
ongeveer wat de prijzen zijn. En ik spreek Indonesisch.
‘Ik wil graag naar Mirota op de Jalan Malioboro’ zei ik
tegen de becakman die ik het eerst tegenkwam en die in zijn becak lag te
soezen. Hij kwam overeind, gaf een schreeuw naar één van zijn makkers verderop
en die moest ook eerst even wakker worden. Hij kwam aanfietsen – heel traag.
Hij mat ongeveer tweederde van mijn lengte, en wellicht
slechts de helft van mijn gewicht. En hij had geen tand meer in zijn mond. Die Mirota is hartstikke ver, mopperde hij. Ik
breng je wel naar een Mirota hier in de buurt, goed?
Een Mirota houdt het midden
tussen een Albert Heijn en een Bijenkorf – je hebt er -tig van in de stad. Maar
ik wilde naar die specifieke Mirota, want Citra had me verteld dat daar in het
weekend dansvoorstellingen zijn van transgenders. Ze dansen hartstikke goed,
zei Citra, en het is ontzettend leuk, maar zorg dat je van tevoren een kaartje
koopt, want het is afgeladen vol.
Maar dat ik een kaartje wilde kopen voor een
transgendervoorstelling, dat durfde ik niet tegen deze becakman te zeggen – aan
zijn witte petje te zien was hij een erg vroom moslim – dus ik loog dat ik daar een
afspraak had. Vooruit dan, zuchtte hij, en maakte al aanstalten me in te laten
stappen. Maar ik wilde het eerst over de prijs hebben. Dat was een tweede
streep door zijn rekening.
60.000, zei hij. Dat is veel te veel – riep ik uit. Ik ben
gisteren voor 60.000 met een becak naar Kota Gede gebracht. Heen en terug, ook
nog! Dat is veeeeeeel verder. 40.000 – heen en terug. Met wachten.
Ik dacht dat ik het aardig deed met mijn toneelspel (want
dat hoort erbij), maar ik moest het al snel afleggen tegen deze meneer. Hij
wist mijn kwetsbare punt feilloos te vinden: waar moet ik dan van eten hè, als
je me dat gaat betalen? riep hij met overslaande stem. Ik moet ook eten: 50.000.
45.000 probeerde ik nog. Maar hij hield voet bij stuk. Het
is teveel, wist ik, maar het is nog steeds peanuts voor mij, en dat weet hij
ook. 50.000 rupiah is nauwelijks meer dan 3 euro voor bijna een uur fietsen en
wachten terwijl ik mijn boodschappen doe. Op mijn eigen fiets doe ik het overigens
in minder dan een half uur, heen en terug. Maar ik fiets zoals Europeanen
fietsen: veel te hard voor deze warmte.
Dus ik stapte in de becak en voelde spijt. We moesten tegen
de helling van de Merapi op. Als ik zelf fiets, merk ik dat nauwelijks, zo
klein is het verloop, maar deze oudere man met zijn zware becak met een zware
Belanda erin zwoegde de helling op en elke keer als het ietsje steiler werd,
omdat we een brug over moesten, moest hij afstappen om me lopend voort te
duwen. Op het heetst van de dag. En dat allemaal omdat ik te lui was om met mijn
eigen jonge kerngezonde lijf op de fiets te stappen. Shame on you, Barbara.
Ik weet niet wat ik moet doen met die ongelijkheid. In
Zuid-Afrika vond ik het ook altijd verschrikkelijk. Ik kan me er aan proberen
te onttrekken, maar ergens wil ik dat ook niet. Want mijn luiheid is ook zijn broodwinning,
en het is nog goed betaalde luiheid ook. Indonesiërs zouden het hem voor 30.000
of nog minder hebben laten doen, en zij zitten soms met z’n drieën in één becak
– die staat dan bijna stil. Het is gewetenssussing – ik weet het.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten