Ik had me voor de zekerheid in mijn netste kleren gestoken
en stapte bij Citra in de auto, want vanuit de kampung Gondolayu zouden we misschien
meteen doormoeten naar de Sultan-Gouverneur van Yogya om geld te vragen voor het Festival.
Maar we waren nog niet weggereden
of Citra kreeg telefoon. Van het gouverneurskantoor van de Sultan. Dat we
vanmiddag om 13.00 uur verwacht werden en dat we een afgevaardigde van de
gouverneur zouden spreken. Het zou ook wat zijn als de Sultan-Gouverneur zelf elk
festival zou micro-managen, dus dat was te verwachten. Maar dat wordt dus geen
Lima Gunung Festival vandaag. Maandag misschien.
We hadden tenminste alle tijd om Supre te zoeken. Ik
verruilde mijn lange batik rok voor een broek en we reden naar de kampung. Dat
verschijnsel kennen we in Nederland niet. Een kampung is een dorp in een stad.
Er zijn heel veel kampongs in Yogya, vaak wonen er de armste mensen en zijn het
de rotste stukjes grond, maar dat is niet altijd zo. Er staan ook grote stenen
huizen en in Yogya zijn er zelfs rijstvelden soms, midden in de stad.
Je kan er met de auto vaak niet in. De poort van een kampong
ligt aan een weg, en vanaf de poort moet je te voet, vaak kruip-door sluip-door
tussen de huisjes en over de erfjes. Er wonen heel veel mensen, hutjemutje op
elkaar. De kampung Gondolayu ligt aan de steile oevers van de Kali Code (spreek
uit Tjodé), een van de twee grote rivieren die de Merapi af komen stromen en de
stad van noord naar zuid doorkruisen.
We parkeerden de auto bij één van de 12 ingangen van de kampung. Gondolayu is enorm en ik besefte plotseling aan wat voor onmogelijke onderneming we begonnen waren. Citra stapte op een aantal vrouwen af die aan de straat bananen verkochten en vroeg in het Javaans waar we het kantoor van het kampongbestuur konden vinden. Dat bleek vlakbij.
In het kantoor de situatie uitgelegd. Wel 25 bureaucraten om de foto heen die ik op mijn iPhone had staan van 1994, toen ik haar voor het laatst heb gezien. Uitgelegd dat er iets met haar voet is. Supre, nooit van gehoord, maar we konden het beste bij ingang 11 gaan vragen (ik weet niet waarom ze daar op uit kwamen – ik begreep maar de helft).
Wij met de auto naar ingang 11. Die was vlakbij de rivier.
Dat klopt met mijn herinnering, zei ik. Volgens
mij woonde ze aan de rivier. We stapten uit. Liepen de kampung weer in. Een
meneer gevraagd die bananenbladen aan het klieven was. Supre, nooit van gehoord.
Foto bekeken, geen herkenning. Misschien bij ingang 8 of 7, zei hij – dat is
kilometers verderop. De moed zonk me in de schoenen.
Er kwamen mensen bij staan. Nieuwsgierige jonge jongens, oude
dametjes, iedereen. Allemaal keken ze naar de foto, overlegden met elkaar in
het Javaans, wezen wel 5 verschillende kanten op. Citra koos een richting, vast op
basis van informatie die zij wel had meegekregen en ik niet. We liepen verder
de kampong in. Ik bedacht dat ik hier in mijn eentje nooit aan had kunnen
beginnen.
Bij elke oude ibu die we tegenkwamen, keek ik onwillekeurig
naar haar voeten. Supre liep met haar rechtervoet ondersteboven, want ze had
net als ik een heupluxatie – maar dan aan één been.
Na enige tijd vroegen we verder. Een vriendelijke dame haalde er weer een paar andere mensen bij en in de vertalingen van het Nederlands naar het Indonesisch naar het Javaans werd Supre’s handicap een poliovoetje. Dat was het niet – legde ik uit. Maar ik heb de talige vaardigheden niet om uit te leggen wat het wel is, dus ik deed het voor: legde mijn rechtervoet ondersteboven en probeerde er even op te staan.
Ooohhhhhhh, riep een man toen. Ik weet wie dat is! Ja ze
woonde daar, heel dicht bij de rivier en hij wees erheen. Dat is wat ik me ook
herinner, zei ik. Ze is verhuisd, zei hij, lang geleden al. Haar huis is
overstroomd, toen de rivier een keer buiten zijn oevers trad, maar ze had geen
man in huis, dus het was een groot drama: ze kon haar huis niet kwijt maar ze
kon er ook niet meer in wonen. Ze is weggegaan, maar ik heb geen idee waarheen.
Wacht, ik ga het vragen. Hij stond op en liep weg.
Van links naar rechts: Milan, Martha, [onbekend], Barbara, Supre, zoontje van Supre. 1994 |
Na 5 minuten kwam de meneer die haar loopje herkend had
terug. Nee, zei hij, degene die het misschien zou weten, wist niet waar ze
naartoe gegaan was, maar geef me je contactgegevens, dan gaan we het uitzoeken.
Citra gaf haar telefoonnummer, en we liepen terug naar de auto.
Dit zou in Nederland nooit gebeuren, zei ik tegen Citra. Als
je iemand niet meteen kan helpen dan zeggen Nederlandse mensen: “Sorry, ik weet
het niet. Succes verder. Doei.” Hier in
Indonesië wordt jouw probleem ook het probleem van een ander als je om hulp
vraagt. Dat is zo, beaamde Citra. In Indonesië zijn mensen doorgaans heel
zorgzaam voor elkaar, ook omdat ze afhankelijk zijn van elkaar. Maar toch: als je geen man in huis hebt in de kampong, dan ben je verloren...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten