maandag 12 augustus 2013

Belakang


Voor mijn postkoloniale collega’s eerst een disclaimer: mijn exotistische zelf komt naar boven. Bereidt u de komende weken maar voor op de verheerlijking van voorrechten die over het algemeen (ook door mij) als niet meer van deze tijd worden gezien. Wel lekker hoor.
Ik zit te schrijven met een heerlijke bumbu in mijn neus, die onze koki, Ibu (mevrouw) Mur, op dit moment aan het klaarmaken is voor onze lunch: elke paar minuten komt er weer een geur-/smaaklaagje bij, elke paar minuten ruikt het weer anders en toch hetzelfde. 

We zijn gisteren (zondag) aangekomen in Bulaksumur, de campus van de Universitas Gajah Mada in Yogyakarta, waaraan mijn vader bij leven verbonden was als gastdocent. We wonen in één van de identieke huizen in het blok waarin mijn broertje en ik tot 1986 elk jaar drie maanden doorbrachten. Mijn ouders hebben er tot 2008 nog bijna elk jaar gezeten. Bij het huis hoort een koki (kokin) en een jaga (nachtwaker die tevens schoonmaker is). Zij hebben mijn vader nog gekend. Ibu Mur heeft samen met mijn moeder vanmorgen een traantje gelaten om zijn verscheiden.
De eerste dag hier is voor Stefan en mij één grote O ja!-Erlebnis (met uitroepteken). Geuren:  de bumbu, de chemische schoonmaakmiddelen in winkels, en de bladeren die verbrand worden aan de kant van de weg. Dieren: magere straatkatten, en de tjitjak en de tokè, onomatopeeën voor hagedissen die dat geluid maken op de muur van je slaapkamer (als een tokè 7 keer roept mag je een wens doen).  Smaken: soto ayam (kippesoep) met echt vers citroengras of de hele vieze margarine die je bij de avondmaaltijd op je brood smeert. Heerlijk. En licht: Dit huis heeft geen charme zonder het koude TL-licht van kale peertjes, Jochem!
Ik heb een kamer die er vroeger nog niet was, achter de keuken. Vanuit mijn bed heb ik uitzicht op de binnentuin. Achter mijn bed is een hele oude reutelende AC in de muur gebouwd, die ik dus ook niet aanzet. Liever warm dan lawaaiig. De kieren tussen de AC geven uitzicht op de belakang en dat is een beetje een magisch oriëntalistisch domein voor mij. Het achterhuis, eigenlijk. Op de belakang woont Bapak (meneer) Tumiran met zijn vrouw en twee kinderen. Ze wonen eigenlijk in de garage en hebben er een klein krotje naast gebouwd, waar een bed in staat. Er is een plaatsje met een put en waslijnen. Ik maak er nog geen foto van. Misschien als ik hier langer ben en de familie van Pak Tumiran een beetje beter ken.  Ibu Mur is als kokin en dame op leeftijd de baas van de huishouding; Pak Tumiran maakt schoon en bewaakt het huis. Zijn vrouw is elders in de wijk koki. 
 
 Als kind was ik een groot deel van de dag op de belakang te vinden. Toekijken als er saté of  een visje geroosterd werd op een vuurtje, liedjes zingen met de wasvrouw terwijl ze op de hand de was deed. De jeugdsentimenten van elke koloniaal. Gisteren liep ik zonder er bij na te denken de keuken in om mijn handen te wassen, en Tumiran kwam bezorgd aanlopen om te vragen of alles ok was. Ik realiseerde me dat ik niet geacht werd daar te zijn. De keuken is onderdeel van de belakang: hier regeert Ibu Mur. Je komt er alleen als er een probleem is. Als kind hoef je je nog niets aan te trekken van zulke barrières, maar als volwassene is mijn toegang tot de belakang beperkt geraakt tot de kieren onder mijn AC en de geluiden uit de keuken waar ‘s ochtends mijn ontbijt gemaakt wordt.  Ondanks alles wat ik hier hervind, toch nog een verloren paradijs…. Arme koloniaal.
 [Barbara en Stefan in Bulaksumur, rond 1980.]

1 opmerking:

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken.  Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...