donderdag 30 juli 2015

Gunst



In de Javaanse cultuur – zo heb ik al vanaf heel jong begrepen – sterf je nog liever dan dat je iemand voor het hoofd stoot. Sinds ik hier ben, heb ik het gevoel dat dat wel meevalt, al ben ik in mijn contacten, ook met mijn generatiegenoten, wel voorzichtig. Benaderen, begroeten, al dan niet aankijken - ik let goed op hoe anderen het doen en doe dat na. Dat is geen garantie voor succes, want vaak hangt het af van je leeftijd en je positie hoe je een ander benadert en hoe die ander jou benadert.

Ik ben een buitenlander, ik ben een vrouw, ik ben lang (ook dat is een issue: als je langs iemand loopt, maak je je uit beleefdheid altijd even kleiner dan de ander – dat is nogal lastig voor mij), en het is moeilijk mijn leeftijd in te schatten. Gelukkig is mijn positie wel duidelijk: als associate professor aan een universiteit ben je hier echt iemand.  

Naar al deze onuitgesproken sociale verhoudingen heb ik me de afgelopen dagen onbewust gevoegd – pas vanmiddag werd ik me er bewust van toen ik uitgebreid optrok met een student van Citra die me wilde spreken over een mogelijke studie in Amsterdam. Vlak voor de lezing over Cheng Ho kwam hij aanzetten. 

Ik was op mijn hoede. Behalve door extreme beleefdheid wordt de Javaanse cultuur ook beheerst door gunsten. Dat is enerzijds iets heel moois: toen ik op zoek was naar een fietsverhuur, wees een becakman mij de weg, nadat ik hem had verteld dat ik niet in zijn becak (fietstaxi) wilde omdat ik een fiets ging huren. Ik vroeg me af waarom hij me hielp. Met een fiets ben ik geen klandizie meer. Maar dat was geen issue voor hem. Hij wilde me gewoon helpen en was blij dat ie dat kon doen. 

Anderzijds is de gunstencultuur de basis van de door en door corrupte structuur van alle Indonesische publieke en private diensten die je kunt verzinnen. “Ik doe iets voor jou, dan is het niet meer dan logisch dat jij t.z.t. ook iets voor mij doet”. Klinkt redelijk, toch?

Citra en Koes hebben de afgelopen dagen ongelooflijk geholpen bij het vinden van mensen en financiering voor het Festival. Het zou wel eens kunnen dat het dankzij hen überhaupt kan doorgaan, al moet de waaier aan mogelijkheden die ze geboden hebben nog wel even gecasht worden.

Die mogelijkheden zijn ingegeven door connecties. Als je de juiste connecties hebt, kun je iets gedaan krijgen in dit land. Dat betekent niet dat je plan niet ook goed moet zijn, maar een goed plan zonder connecties komt nergens. Een best wel aardig plan met connecties gaat geheid slagen. Zie mijn “anderzijds-puntje” van de gunstencultuur. Ik ben er nu al deel van geworden en zat daarom met een bezoedeld geweten op de student van Citra te wachten.

Na de interessante lezing stapten we op de bromfiets van de student van Citra en tuften we door Yogya om een hapje te gaan eten. Dat is al een fantastische manier om mij om te kopen: tuffen op een brommer door de stad en eten. Maar ik had geen helm, dus we reden eerst even langs het huis van de student om een helm te halen. Ik kan goed Engels met hem praten – weer een generatie jonger dan mijn Indonesische collega’s spreekt hij ook weer beter Engels dan zij.
Ik maak een foto van mezelf achterop de brommer, maar heb nu wel een criminelenbalkje voor mijn ogen.
Hij woont in een moshala (een islamitische kost en inwoning) in een desa aan de rand van Yogya. Een huis van kaal beton, onder een dak waar je zo de hemel doorheen ziet, met drie kleine kamertjes, waarvan de muren slechts tot manhoogte zijn opgebouwd. In het kleinste kamertje ligt een matras op de grond, in het iets grotere kamertje staat een synthesizer en een boekenkast. Dan is het vol. 

In de boekenkast staan Bourdieu, Derrida en Deleuze in het Indonesisch. Duidelijk een student van Citra. En een illegale kopie van Haste’s The world of music. Hij verontschuldigde zich voor de illegale kopie. “Doe niet zo mal”, zei ik, “boeken zouden gratis moeten zijn”. Een  rhebab en een prachtig Chinees blaasinstrument hingen aan de muur. Wat is dat? vroeg ik. “Dat is een hulusi”, zei de student. “We nemen hem mee dan kan ik hem laten horen.” 
 
 
Met een helm op, een hulusi om mijn schouder en de uiteinden van mijn lange jurk in mijn hand om ze niet in de wielen te laten komen, stapte ik weer op het achteropje van deze jongeman en we tuften langs winkeltjes en rijstvelden naar het restaurant. Mooi oud gebouw, midden in de sawahs, heerlijk eten. De student slikte moeizaam zijn eten door en mompelde: “Mrs Barbara, I need a favour from you”. Daar zul je het hebben, dacht ik…

Hij vroeg om een aanbevelingsbrief. Een aanbevelingsbrief. Niet meer dan dat. Om een beurs bij de Indonesische overheid aan te vragen. Met veel stempels en titels en handtekeningen, want dat is belangrijk hier. Natuurlijk schrijf ik een aanbevelingsbrief voor je, zei ik opgelucht. Hij betuigde diepe dankbaarheid. Ik heb op aanraden van mevrouw Citra al vaak gepoogd om het u per brief of email te vragen, zei hij, maar ik wist niet hoe ik de brief beginnen moest. Ik wil u niet voor het hoofd stoten, begrijpt u? Misschien ben ik onbeleefd. Dus mevrouw Citra zei: Mrs Barbara komt naar Yogya, vraag het haar dan maar. En hier bent u dus. 

Vreemd, dacht ik. Je neemt de professor zonder problemen mee achterop je brommer, en neemt haar mee uit eten, maar je durft haar geen brief te schrijven. In Nederland zou dat andersom zijn. Maar ik snap het ook wel. Je kan niet iets van iemand vragen als je die iemand niet eerst leert kennen en een beetje pampert. En de druk ligt helemaal bij de vragensteller: je kan absoluut geen vraag stellen waar iemand "nee" op moet antwoorden, want "nee zeggen" is een onmogelijkheid. Dan breng je iemand in verlegenheid. Dat is verschrikkelijk. 

Maar tot mijn eigen opluchting had ik ja kunnen antwoorden op zijn verzoek en zo was eenieders goede naam gered en niemands gezicht verloren. De rest van de middag konden we het over zijn onderzoeksfascinaties hebben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot ...