Gisteren is het me voor het eerst gelukt een grapje te maken
in het Indonesisch. Mijn gesprekspartners gaven me de tijd en het was geen
bijzonder verbale grap, maar hij was wel ontzettend raak, en iedereen lag
dubbel. Ik ga hem niet uitleggen, want dat is niet leuk, maar humor kunnen delen
in een vreemde taal vind ik toch een mijlpaal.
Ik kan met veel mensen goed opschieten en als uitgesproken
verbaal ingesteld persoon kan ik vrij makkelijk ervaringen met anderen delen
door erover te praten, maar humor kan ik met niet zo heel veel mensen delen. Als
humor delen al geen intimiteit is, dan is het voor mij toch op z’n minst een
aanzienlijke verdieping van het contact.
Hmmm – dat voelt toch een beetje als het uitleggen van een
grap. Maargoed. Het is een enorme verworvenheid om vrijwel alleen maar
Indonesische gesprekspartners te hebben. Ik word gedwongen te blijven praten en
te blijven proberen. Linksom. Rechtsom. Nog een keer de zin beginnen. Iedereen
even wachten om me naar woorden te laten zoeken.
Maar het is ook ontzettend frustrerend. Ik ben compleet
gehandicapt. Ik wil het over complexe sociale en culturele vraagstukken hebben
met de vocabulair en grammaticale vaardigheden van een vijfjarig kind. Het kan,
maar het is wel als een olifant in een porceleinkast. Niks blijft heel.
Er staat een aardig artikeltje van Philip Huff in DeCorrespondent over het Herderiaanse inzicht dat taal een geladen denksysteem is
en hoe het leren van een vreemde taal je nieuwe dimensies van je bestaan kan
laten zien. Ik snap op dit moment erg goed waar hij het over heeft. Als ik
Indonesisch spreek, gedraag ik me anders dan als ik Nederlands spreek. Dat komt
omdat ik in het Nederlands lenig ben en vaak dingen rechtlul die krom zijn,
simpelweg omdat ik denk dat me dat lukt. In het Indonesisch moet ik nogal wat
nederiger en bescheidener zijn in dat opzicht. En dat is erg goed voor me.
Maar er is ook nog iets anders wat ik zelfs in het
Nederlands niet zo goed in woorden kan vatten: houding, lichaamstaal, oogopslag,
manieren van lachen… Voor een deel ga ik daar als sociaal geconditioneerd wezen
in mee, maar voor een ander deel voel ik m’n eigen “anders zijn”, de wrijving
tussen hoe de norm van spreken, lachen, elkaar aankijken, elkaar begroeten is
en hoe ik zelf gewend ben het te doen.
Als hele grote, witte, alleenstaande,
gebrekkig sprekende vrouw voel ik me dan soms ongemakkelijk, maar ik leer ook
steeds beter de aanwezigheid van die ongemakkelijkheid te accepteren en zelfs koesteren.
Dat is misschien nog de grootste verworvenheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten