maandag 2 september 2013

Orang

Na een halve dag vliegen en een halve dag rijden zijn we nu op onze volgende bestemming aangeland: Bukit Lawang in Noord-Sumatra, duizenden kilometers westelijker en op het noordelijk halfrond. Sumatra is ook Indonesië: je kunt je redden met dezelfde taal en je zit in dezelfde tijdzone. Maar voor de rest is alles anders dan Java. Nog meer kleuren en bellen en chaos in het verkeer (het deed Christine en mij meer aan India denken) en de orang Batak (Batakkers) zeggen het zelf: wij zijn meer kasar (grof) dan de orang Jawa, de Javanen. Dat is leuk. Direct contact. De oren worden je van je hoofd gevraagd, als orang Belanda (Nederlander).
In  Bukit Lawang hebben we een hotel midden in het bos – je moet met een hangbrug de rivier over, en dan ben je in een omgeving met overweldigende geluiden: het geruis van de rivier, het geroep van kikkers, apen en krekels. Het aantal decibellen is oorverdovend, en toch val ik er zo bij in slaap. De badkamers zijn half buiten. Ik sta te baaien tussen de tropische vruchtenbomen. Als ik een paar pondjes van dat peuter- c.q. bierpensje afkrijg kan ik zo in een shampooreclame!
Het bos bij Bukit Lawang en Tangkahan is voor een deel oerbos, oerwoud met een overweldigende diversiteit aan planten en beesten. Maar voor een steeds groter deel is het ook palmolieplantage. Kilometers achter elkaar palmbomen in strakke rijen om palmolie van te winnen. Miljoenen voetbalvelden met regenwoud zijn er voor omgekapt en afgebrand. De biodiversiteit van de omgeving en het leefgebied van de oerwoudbewoners zijn ernstig in gevaar. Tot zover de milieuvriendelijkheid van biobrandstof.
Dat geeft ook ruimte voor een nieuwe markt: ecotoerisme. We reizen de komende week een keur aan milieubewuste lodges af die in samenwerking met het WNF en andere NGO’s  mileubewuste safari’s organiseren. De hoogtepunten zijn tochten op een olifant en ontmoetingen met orang oetans.

In het vliegtuig op weg naar Indonesië lazen we een bericht in de Volkskrant dat safari-olifanten in ZO-Azië als jonkie bij hun moeder worden weggehaald (waarvoor de woedende moeder afgeschoten moet worden) en over mishandelde apen. Waaahhh. Maar met het WNF erachter vertrouwen we het wel: de olifanten zijn exemplaren die door de opkomende plantages hun leefgebied hebben verloren en samen met rangers patrouilleren tegen illegale boskap, en de orang oetans die we (als we geluk hebben) kunnen spotten in het oerwoud zijn de 25 exemplaren die half tam zijn en gevoerd worden. Ze zijn de ambassadeurs voor de 6000 tot 7000 orang oetans die er in het wild leven en die met rust gelaten moeten worden.
Vanochtend zijn we om 6 uur gaan lopen in het oerwoud. Ik kreeg van onze gids twee nordic-walking-stokken mee en had dus plotseling twee ankerpunten meer. Die had ik wel nodig over de glibberige paadjes. De stokken zogen zich vast in de modder. We moesten onze sokken over onze broek aantrekken tegen de bloedzuigers. We werkten ons tussen en onder overhangende lianen door en klommen over enorme wortels die half uit de grond staken. Geweldig om dit, ondanks mijn krakkemikkige heupen, toch te kunnen doen. 
We kregen ontbijt op een open plekje in het bos en vervolgden onze tocht op zoek naar apen en andere beesten. Onze gids maakte apengeluiden om apen te lokken. 
En daar kwam ze aan, slingerend aan de boomtakken: Sepi, een 16-jarig bosmens (orang hutan) met haar kindje van 3 maanden. De halftamme orang oetans hebben namen en kennen de gidsen. Als ze de roep van de gids horen, weten ze dat er lekkernijen op hen staan te wachten: banaantjes, worteltjes en rambutans. En dan komen ze.

Net mensen.
 
 
 
 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken.  Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...