zaterdag 20 juli 2024

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken. 

Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgeteld - tweeduizend kletsende en kuchende mensen in een ongeorganiseerde "rij" voor de kecakdans in Uluwatu, met vier uur vertraging hangend op de luchthaven van Denpasar, met weer een vliegreis van Denpasar naar Yogya, en daarna in een volle trein. 

Ik kan het overal opgelopen hebben. En iedereen om me heen heeft het. Verlies van reuk en smaak, griepverschijnselen. Mijn reuk en smaak zijn intact, maar ik test positief, heb "griep", en mijn tinnitus krijst weer de pan uit. 

Als je wat wil zien van de wereld, zei mijn goede vader zaliger altijd, dan moet je de risico's voor lief nemen. Welbeschouwd nam hij die risico's voor lief voor ons, maarja, op een gegeven moment ga je het zelf zo doen, want we zijn er uiteindelijk altijd allemaal goed doorheen gezeild, al zijn we ook allemaal op gezette tijden vreselijk ziek geweest, soms in the middle of absolutely nowhere... 

Yogya is het tegenovergestelde. Ik ken de stad als mijn broekzak. Ik hoef hier niets, maar heb er wel vrienden, die me helpen en een oogje in het zeil houden. Ik weet waar je goed en gezond kan eten, sowieso is al het eten hier bestelbaar en bezorgbaar zodat ik niemand anders hoef aan te steken. Dus dit zal ook wel loslopen, zeg ik stoer. 

Maar spannend vind ik het wel. Je verliest ontzettend veel vocht met koorts en diarree in de tropen dus ik weet wat ik moet doen: veel jeruk panas (warm vers limoensap) zonder al te veel suiker drinken, goed gekookte soepjes eten, veel geschild vers fruit, geen rauwkost, geen ijs (dat is niet altijd van drinkwater gemaakt). 

Ik heb twee dagen platgelegen met koorts. Dat stelt me gerust want in tegenstelling tot de vorige keer in Manilla, toen ik nauwelijks symptomen had, lijkt mijn lichaam nu te begrijpen dat er een virus de deur uitgewerkt moet worden. Nu krabbel ik op. Ik loop weer rond, ga weer naar buiten voor een hapje en een drankje, spreek met vrienden af (die het allemaal ook hebben [gehad]) en als het teveel is, dan voel ik dat en doe ik daarna weer een dagje niks. Dat kan ik me veroorloven hier; ik ben er toch nog tot eind augustus. 

Maar een domper is het ook. Ik was zo lekker bezig. De DeCoSEAS workshop heb ik voor 100% meegedaan; ik heb een aantal sessies voorgezeten, zonder enig probleem. Ik ben op alle excursies mee geweest. Het kostte me veel inspanning, maar het was ook bijna weer normaal functioneren. Nu moet ik weer terug naar een 70+-tempo: langzaam lopen, langzaam opstaan, niet teveel doen op een dag, steeds voelen of iets kan of niet. Maar ik heb daar nu wel wat basale vaardigheid in gekregen, dus ik zie het maar als een oefening. 

's Avonds kijk ik veel Indonesische TV om mijn taalvaardigheid te oefenen. 

En ik drijf als een bejaarde dame af en toe wat baantjes in het zwembad op en neer. Zwemmen kun je het niet noemen. Hoeft ook niet - weet ik na twee jaar ziekzijn reguleren. Het is lekker om te dobberen, dat is het belangrijkste. 

zaterdag 29 juni 2024

Eten

Gisteren kwam Citra me samen met haar twee volwassen kinderen ophalen. Het was een ontroerend weerzien. De laatste keer dat we elkaar zagen was toen ze voor ons project in Nederland was, in de herfst van 2022. Toen was ik al ontzettend ziek. Kon nauwelijks meer een woord uitbrengen of een geluid verdragen. Was voor haar ook ontluisterend om mee te maken. Ze logeerde toen bij mij en kookte iedere dag heerlijk Indonesisch eten voor me. En toch werd ik steeds zieker.


We gingen eerst ikats en batiks shoppen. In Nederland vind ik winkelen ontzettend vervelend. Hier niet. Daarna haalden we onze Filipijnse collega’s op in Kuta, de Costa Brava van Bali zeg maar: een aaneenrijging van bierhijstenten en tatoeageshops. Ik keek mijn ogen uit. Mijn ouders hebben me hier altijd van afgeschermd, maar sommige dingen moet je gezien hebben. Ugh. 

[Geen foto's. You'll get the idea...]

En daarna gingen we met ons zessen naar de vismarkt, aan dezelfde kust als Kuta, maar dan enkele kilometers zuidelijker. Stinkende vis, straatkatten, en een wit Balinees strand zonder ook maar één enkele toerist (behalve ik dan met mijn grote witte lijf). Ongelooflijk, zo dichtbij, en een volstrekt andere wereld.


Citra haalde met haar dochter verse vis van de markt: zeebaars, oesters, inktvis, grote garnalen, en aubergine. Ik mocht niet mee, anders zouden de prijzen omhoog gaan, net als vroeger toen ik als wit kindje ook niet met de kokki mee naar de pasar mocht. Onze Filipijnse collega’s mochten alleen mee als ze hun mond dichthielden. Dus ze bleven maar bij mij terwijl Citra en haar kinderen hun slag sloegen.


Toen gingen we die vissen laten roosteren. We bestelden er verse sambals, kangkung en rijst bij en veel servetjes. En kelapa muda: jonge kokosnotenmelk zo uit de vrucht. We vonden een grote tafel onder de bomen bij het strand met uitzicht op vissers die hun netten knoopten. We konden bij de visgrilbalie goed onze handen wassen. En toen konden we aanvallen. 

Eten is een krachtige manier om te voelen waar je bent. Ik arriveerde. Ik was waar ik was. Lichamelijk en geestelijk. Verse gegrilde vis in tamarindesaus met verse sambals (mv.) en verse klappermelk kun je nergens anders zo krijgen. De prikkeling van je smaakpapillen, het zweten als een otter van de inspanning van het eten, de warmte en de sambal, afgewisseld met de verkoeling van de klappermelk maakte me aanwezig daar waar ik was: op dat strandje in Bali.  

En je eet met je handen. Je trekt het stevige vissenvlees los van de graat (bij voorkeur met verschillende vingers van enkel je rechterhand; je linkerhand is onrein want daar doe je andere dingen mee) en brengt het samen met de sambal en de rijst tussen je vingertoppen naar je mond. Maar je stopt je vingertoppen niet in je mond. En in geen geval stop je een stuk metaal met je eten eraan in je mond. Dat verpest de smaak. Ik klungel nog ontzettend met mijn rechterhand. Maar net als taal kun je oefenen, en ik ben onder vrienden in een veilige omgeving om fouten te maken. 

En het eten is echt lekkerder zonder dat metalen bestek in je bek. 

Aangekomen

Na twee jaar aan huis gekluisterd te zijn geweest, ben ik weer op reis. Wat een mijlpaal! En niet zomaar een reis: een intercontinentale vlucht om twee maanden op minstens drie verschillende plekken in Indonesië te zijn: Bali, Yogya, Timor. Ik doe het niet omdat het moet (voor werk of voor iets anders), maar omdat ik het zo graag wil. 

Het is heerlijk hier weer te zijn: Indonesisch te eten, Indonesisch te spreken, mijn Indonesische vrienden weer te zien, de textuur van mijn huid te voelen veranderen, de zware vochtige lucht en de geuren weer op te snuiven, het heldere licht op en tussen de bladeren van de palmbomen te zien, de grote bladeren van de djatiboom met een plof op de grond te horen vallen. En natuurlijk de vogels. En de vlinders…. 



Het is ook confronterend: de reis hiernaartoe was een uitputtingsslag. Ik loop moeilijk en beweeg moeilijk. Ik ben 20 kilo zwaarder dan ik was. Toen ik op Schiphol door de douane was en de cadeautjes voor mijn Indonesische collega’s en vrienden had gekocht, was ik al totaal afgepeigerd. Toen moest ik nog 15 uur in zo’n loeiende koker zonder beenruimte, met af en toe eens een rechtop uurtje slaap en een stijve nek, en met een hele grote Zweed naast me die zijn bekertje cola over mijn broek gooide.

Ik heb een heel zwaar leven. Nee, maar écht…

En toen kwam ik aan, en toen ik – doorgedraaid en doodmoe – ook hier door de douane was en langs alle toeristenwinkels op Bali’s luchthaven, en langs de roepende taxichauffeurs die je in hun taxi willen hebben, toen stond daar (zoals afgesproken) een chauffeur van het hotel op me te wachten om me meteen naar mijn bestemming te brengen. 

Ik was zo doorgedraaid dat ik hem niet meteen herkende, al dacht ik wel: “ik ken jou ergens van”. Ik was eerder in het hotel geweest, in 2017, dus misschien had ik hem daar gezien.

Maar hij had mij wel herkend. Een grote Londo, immers, die toch Indonesisch spreekt. Die combinatie zie je in Bali niet veel. 

In Nederland zou je zeggen: “Ken ik jou niet ergens van?” Maar in Indonesië kijk je wel uit met zoveel directheid. Stel je voor dat iemand nee moet zeggen. Dan breng je jezelf én je gesprekspartner in ernstige verlegenheid. Dus de chauffeur begon helemaal bij het begin.

“Bent u wel eens eerder in Bali geweest?” “Toen ik klein was, namen mijn ouders me vaak mee. Gingen we vanuit Yogya op vakantie in Bali.” “Maar in uw volwassen leven bent u zeker nog nooit hier geweest?” De sturing in zijn vraag viel me op. “Nou, in alle eerlijkheid, ik ben hier in 2017 geweest.” “Waar bent u dan precies geweest” “Nou, ik heb toen gong- en gamelanbouwers in noord-Bali bezocht, en watervallen en heel veel mooie tempels, en de Gunung Agung” (de hoogste en buitengewoon actieve vulkaan in Bali).

Hij was het, realiseerde ik me, terwijl ik me terug liet voeren naar die reis met de opsomming van bestemmingen. Uitgerekend hij was de chauffeur die me toen al die dagen rondgereden heeft in 2017: Pak Made. 

Hij wist dat natuurlijk al lang, maar had behoedzaam uitgevonden of zijn aanname klopte. We moesten ontzettend lachen. Haalden herinneringen op aan die reis. Het spreken in het Indonesisch ging moeiteloos, ondanks mijn uitputting. Ik haastte me te zeggen dat ik hem ook herkend had, al wist ik niet precies meer waarvan. En er zijn zoveel mensen die Made heten, voegde ik snel toe. En dat beaamde hij ook heel snel. Alle potentiële ongemakkelijkheden hopelijk weer gladgestreken. 

Ik moest nog even geld pinnen, en terwijl hij wachtte in de auto, vond hij een foto uit 2017 in zijn telefoon waar we beide opstonden. Dat was op de hellingen van de Gunung Agung en daar komt de temperatuur soms onder de 25 graden uit. Stervenskoud voor Indonesiërs. Hij was destijds zo aan het bibberen dat ik hem mijn San-Francisco-hoody leende. Dat had hij aan op de foto. Uitgerekend die hoody had ik in mijn tas zitten om de airco van het vliegtuig te doorstaan. Ik liet het hem zien.

Toeval bestaat niet, zegt mijn schoonzusje Christine. En dat wilde ik ook tegen Pak Made zeggen, maar ik weet het Indonesische woord voor toeval niet. Even opzoeken… ah: kebetulan. Interessant dit, want betul betekent dat iets zo bedoeld is of echt waar is. Iets valt je toe… Alsof het zo heeft moeten zijn.

Ik keek ook naar mezelf op die zeven jaar oude foto: jonger, strak in mijn velletje, lenig, fit. Pak Made zei dat ik toen magerder was, en dat stelde me weer een beetje gerust, want kurus (het Indonesische woord voor mager) is geen compliment. Het wordt ook gebruikt voor ondervoede kindertjes. Ik ben dus minder onderkomen, nu. 

Ik voelde me zo welkom door dit toeval. Mijn extreme vermoeidheid, lichamelijke ongemakkelijkheid en de vreugde van terugkomst vermengden zich met elkaar. Het was geen dubbel gevoel, maar een geïntegreerd gevoel. Alle sensaties kleurden elkaar in, en gaven elkaar meer reliëf, meer diepte. Misschien is dit wat het betekent om ouder te worden. 

dinsdag 2 augustus 2022

Grafkist

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er – zoals altijd – meerdere kanten zitten aan Barbara’s dekoloniseringssage waarvan ik er sommige tot nu toe genoegzaam verzwegen heb. Terwijl ik de namiddagen gedurende de afgelopen vijf dagen in Kupang doorbracht in Pak Elcids socialistische pesantren, en heel hard heb gewerkt om een samenwerking met de plaatselijke overheid en museum tot stand te brengen, bracht ik de ochtenden en avonden door in één van de sjiekste hotels van Kupang van de Sotis hotelketen waar ik met gemak twee kamers voor Citra en mij kon bestellen voor minder dan de prijs die je in Europa betaalt voor één kamer in een low-budget hotel, want ik wil immers een beetje privacy. Citra vindt dat geloof ik nog steeds een beetje raar – Indonesiërs slapen immers het liefst met hun hele familie op één kamer – maar ze is er na vijf jaar samen reizen wel aan gewend.




Het hotel lag aan het strand met uitzicht op een azuurblauwe zee met wat vissersboten en spectaculaire zonsondergangen, erg vergelijkbaar – zowel in schoonheid als in problematiek – met mijn uitzicht in Yogya, op groene rijstvelden waar boeren in sarong en topi zich een weg banen door de modder. Daar was ik na enkele dagen ook weer aan gewend, mede omdat Mas Ali me uitlegde dat de boeren werken op eigen land, subsidie krijgen van de overheid voor het bewerken ervan en een vergoeding krijgen van hem voor het uitzicht. “Als ze het zouden verkopen, zouden ze misschien wel net zo rijk zijn als ik,” zei Mas Ali.

Ik weet niet of het waar is, maar Pak Elcid accepteert geen enkele situatie zoals die is en werkt op een andere manier dan Mas Ali aan verandering. Met tastbare projecten die reiken van het ondersteunen van documentairefilms van lokale filmers over de arbeidsmigratie van veel Indonesiërs in Singapore, Hong Kong, Shanghai en het Midden-Oosten waar veelal vrouwen als slaaf worden behandeld maar niet wegkunnen omdat hun hele dorp afhankelijk is van hun inkomen tot het opzetten van rendabele zeewierteelt voor de kusten van het eiland Savu. Ongelooflijk wat die man allemaal tegelijk doet. 

Dus ik had weer wat privileges te overpeinzen aan de rand van het zwembad met uitzicht op zee. Toch geniet ik er ook echt van, hoor. En ik geef toe aan de luxeproblemen. Waar ik in Yogya gek werd van de moskeeën werd ik in het christelijke Timor gek van de keiharde Kenny G die mijn uitzicht verpestte: https://photos.google.com/photo/AF1QipPzM7Lx4P6rcyNwse_-dsgt_c4_RNjyKVfivOqj

Maarja, wie ben ik om daar wat van te zeggen? Ik ben hier immers op bezoek en Indonesiërs houden van “ramai”. Maar zowel de gevoelens van privilege als die van genot waren extra sterk in Kupang omdat ik voor het eerst – na bijna vijf decennia ontzettend veel vliegen – een afgebroken (min of meer mislukte) landing meemaakte en even niet wist of ik daar wel uit zou komen.

Citra en ik hadden een dag de bloemetjes buitengezet in Surabaya, met een boottochtje op de rivier en een sjiek ijsje bij de ijssalon waar mijn vader als kind al kwam. Vandaaruit vlogen we door naar Kupang. Met Lion Air – een van de vele commerciële luchtvaartmaatschappijen in Indonesië. 

De verhaallijn begint in Surabaya omdat we al in het vliegtuig zaten toen we een grote grafkist het ruim ingetild zagen worden, vlak onder ons. We keken elkaar een beetje bevreemd aan. Citra vond het eng. Ik vond het wel geinig. 

Wat ik minder geinig vond is dat we in een Boeing 737-800 Next Generation zaten. Een gloednieuw model, maar je moet voor de grap eens googlen hoe vaak dit type vliegtuig al uit de lucht gedonderd is – in China, in Kenia, en in Indonesië (een Lion Air-vlucht wel te verstaan).

Maar de vlucht was uiterst rustig en na 3 uur kwam Kupang in zicht en werd de landing aangekondigd en ingezet. Toen al was het vliegtuig aan het schudden, maar Citra en ik zaten helemaal achterin – daar schudt het altijd meer – en we hadden de hele vlucht wat turbulentie gehad.

Maar het schudden werd erger naarmate het vliegtuig daalde. Af en toe trok het met schokken naar links of rechts. Ik maakte me toen nog niet zoveel zorgen, dacht nog steeds aan turbulentie, maar Citra vond het al niet in de haak. “Het komt door die grafkist,” gromde ze.

We waren al heel dicht bij de grond – ik kon de kokosnoten al in de palmbomen zien hangen – toen het vliegtuig enorm ging loeien, nog meer schokte en heel plotseling weer steeg, zonder de grond geraakt te hebben. We gingen zo snel weer omhoog dat ik bang was dat we te hoog zouden komen. Binnen een paar seconden zaten we weer mijlenver boven zee. Het vliegtuig was gestopt met schokken.

Er volgde een aantal heel angstige minuten. We vlogen heel rustig heel hoog, maar waarom waren we niet geland? Iedereen bleef rustig. Toch waren Citra en ik doodsbang. Beneden in de azuurblauwe zee zag ik een groot rood vrachtschip liggen. Het voer, maar van grote hoogte leek het stil te liggen. “Wat zou ik graag op dat schip zitten,” dacht ik. “Ik wil naar beneden met mijn voeten op de grond of desnoods zwemmend in zee. Alles beter dan hier hangen en straks naar beneden donderen.” Ik ben zo gewend aan vliegen, van jongs af aan. Het was voor het eerst dat ik kon voelen dat je uit de lucht kunt vallen, en ook als je de kokosnoten al in de palmbomen kunt zien hangen kun je nog doodvallen. 

“Misschien is dit het dan,” dacht ik zelfs. Maar na een minuut of 5 kwam er nieuws uit de cockpit. Met een rust in de stem die alleen piloten hebben. Daar worden ze vast ook op getraind. “Zojuist is de ingezette landing afgebroken omdat we last hebben van een forse ‘tail wind’”. Het waait stevig op Timor. Met het toestel was alles in orde en de situatie was volledig onder controle. We zouden even op 5000 voet blijven vliegen om uit de wind te blijven en straks gingen we het nog een keer proberen. 

Dat gaf opluchting, maar geen volledige opluchting. Net als bij een orthopeed die zegt dat de operatie geslaagd is. Dat geloof ik pas als ik het zelf heb ondervonden. We vlogen wel twintig minuten door, keerden toen om en weer zagen we alle gebouwen en bomen en heuvels van net langskomen. Maar we vlogen nog op grotere hoogte en daalden veel sneller, inderdaad met minder schokken, al greep ik bij elke schok instinctief de leuningen van mijn stoel vast, en uiteindelijk raakten we zonder enige hobbel of klap de landingsbaan. 

Citra en ik hebben elkaar even stevig omhelst toen we stilstonden en de deuren opengingen. We waren behoorlijk pips rond de neus toen we uit het vliegtuig stapten, en ons bij onze Timorese vrienden voegden die ons waren komen halen. 


Het stormde inderdaad en een uurtje of twee later zat ik al met de hotemetoten van de plaatselijke overheid om de tafel om het in het Indonesisch over de Jaap Kunst Collectie te hebben.

Iedereen moest hartelijk lachen om onze schrik, hetgeen misschien ook verklaarde waarom onze medepassagiers zo rustig bleven. "Dat gebeurt hier de hele tijd," riepen ze. "Dan waait het te hard en dan kunnen de vliegtuigen niet landen en dan moeten ze even omvliegen en het nog een keer proberen en soms lukt het dan weer niet en dan landen ze ergens anders. Dan ben je nog wel even langer op reis. En op zo’n vrachtschip op zee wil je met deze wind ook niet zitten," zeiden ze nuchter. Het gebeurt vaak genoeg dat boten omslaan, of veerdiensten tussen de eilanden uit de vaart worden genomen door de wind en de stroming. 

Ik ben zo gewend aan reizen zonder risico’s. Ik kan de hele wereld over zonder écht gevaar te lopen. Althans dat denk ik. Maar reizen brengt wel degelijk risico’s met zich mee. Het is niet vrijblijvend. Dus ik ben heel dankbaar dat het de wind was, en dat ik nu weer met beide benen op de grond in Jakarta sta en straks met Singapore Airlines naar Manilla niet meer in een Boeing 737-800 hoef. En dat die grafkist ongeschonden bij zijn nabestaanden is aangekomen. 

zondag 31 juli 2022

Barbara's dekoloniseringsagenda, deel II

En vijf dagen na mijn college in het Engels in Yogya lukte het me alsnog: college geven in het Indonesisch. Ik ben hier in Timor op uitnodiging van het Institute for Resource Governance and Social Change (IRGSC), een NGO in Kupang onder de bezielende en gedreven leiding van Dominggus Elcid Li. Hij is iemand van groot aanzien in de hele provincie NTT (Nusa Tenggara Timur), met een enorm sociaal network en veel vingers in de pap bij de regionale overheid.

Vroeger was Pak Elcid docent Sociologie aan de Universiteit. Daar heeft hij ontslag genomen uit onvrede met de alomtegenwoordige vriendjespolitiek, het jatwerk en de zelfverrijking - volgens de meeste van mijn Indonesische vrienden (vrijwel allen academici) endemisch aan Indonesische universiteiten. Hij is zijn eigen toko begonnen.

Meer dan een toko, is het kantoor van het IRGSC een soort non-religieuze pesantren, op het socialistische af. Het voelt na twee dagen al als ons huis. Jonge intellectuelen lopen er in en uit. Er wordt doorlopend gediscussieerd: over maatschappelijke on/gelijkheid, over de rol van de kunsten voor maatschappelijke ontwikkeling, over mensenrechten en migratie. Er is een kokki die fantastisch kookt. Er zijn kantoortjes waar je even kunt focussen om je gedachten op papier te zetten. Je kunt er je eigen gang gaan en steeds weer ongelooflijk interessante mensen ontmoeten. 



Pak Elcid zette me stevig aan het werk. Hij is duidelijk over het feit dat hij mijn aanwezigheid aangrijpt om zaken in beweging te krijgen in de doorgaans stroperige overheidsbureaucratie. Ik ben duidelijk over het feit dat ik me daar graag voor laat gebruiken. Ik kan op mijn beurt via hem, zijn netwerk en de provinciale overheid ingangen vinden om het archiefmateriaal te delen en terug te geven, o.a. via het museum hier.

Ik kwam donderdagmorgen aan uit Surabaya en donderdagmiddag al hadden we onze eerste ontmoeting met de provinciale overheid over het materiaal uit de Jaap Kunst Collectie die ik aan de UvA conserveer. 

Als de sodemieter een powerpoint in elkaar gedraaid. Vrijdag volgde een workshop van een halve dag in het provinciekantoor met een groter publiek: academici, studenten, kunstenaars - precies de doelgroep van DeCoSEAS. Daarop kon ik me iets beter voorbereiden, met vooruit bedachte formuleringen in het Indonesisch van mijn hoofdpunten, en een woordenlijst met sleutelwoorden die ik vaak moet gebruiken en toch steeds weer vergeet. 

En zaterdag (gisteren) een openbaar college in de grote zaal van het provinciale Cultuurhuis. 


Dat moest ik uitschrijven, dus maar niet te lang praten, en niet te moeilijk voor mezelf. Moeilijk werd het uiteindelijk toch, want ik koos toch voor een nogal academische invalshoek over de koloniale wortels van de etnomusicologie en de verschillende waardes die we toekennen aan visuele en auditieve informatie als bronnen van kennis. Citra redigeerde de tekst nog even stevig, en ik kon hem gelukkig nog even oefenen, zaterdagmorgen vroeg. 

Ik scheet peentjes, maar toch leek het verhaal goed over te komen. Ik zag mensen driftig knikken terwijl ik aan het praten was. Wederom was de discussie van een enorm hoog niveau, met vragen en opmerkingen die echt doorgingen op de epistemologische diefstal die gepleegd is tijdens de koloniale overheersing. Mensen die expliciet aangaven geëmotioneerd te zijn door het horen van muziek en het zien van beelden van bijna 100 jaar geleden die ze nog nooit gehoord of gezien hadden en die desalniettemin door hun eigen grootouders werden gepraktiseerd. Maar ook heel kritische vragen van mensen die zich afvroegen voor wie we eigenlijk onze kennis moeten "dekoloniseren" - voor mensen uit Europa die wederom komen vertellen hoe we moeten gaan denken? 

Het was enorm verrijkend en ook ontzettend moeilijk. Ik versta maar 60-70% van wat mensen zeggen op zo'n hoog denkniveau, en met toch weer een heel ander accent dan op Java, en ik moet er dan toch - met mijn beperkte woordenschat - op reageren. Dat lukt niet altijd, en zeker niet eloquent, maar ik merkte ook dat mijn pogingen gewaardeerd werden en dat we deze discussies niet hadden kunnen hebben als ik geen Indonesisch gesproken had. Dus ik moest mijn eergevoel ten aanzien van welbespraaktheid even opzij zetten en er gewoon voor gaan. Ook dat is een kwestie van inlevingsvermogen. Veel Indonesiërs (en niet alleen Indonesiërs) ervaren dezelfde frustratie als ze op internationale conferenties alles in het Engels moeten doen... 

Wat gebeurt er met je als je wel de gedachtes en ideeën hebt, maar niet de taal om ze te delen? 



dinsdag 26 juli 2022

Laatste dag

Ik had zo'n ontzettend leuke laatste dag in Yogya. Vanmorgen moest ik college geven aan de Universitas Gadjah Mada (UGM), de universiteit waar mijn vader ook gastdocent was. Dat vond ik best spannend. Ik wilde het college heel graag in het Indonesisch doen, maar tijdens de voorbereiding besloot ik dat ik dat idee los moest laten. Ik kan met veel tijd complexe gedachten in het Indonesisch opschrijven en die schrijfsels dan laten nakijken door een van mijn Indonesische vrienden, maar niets is saaier dan een opgelezen college. 

Ik kan daarnaast zeker zonder script spreken in het Indonesisch, maar alleen op het niveau van de zaken die ik in dit blog beschrijf: de biawak, overlappen tussen de Nederlandse en Indonesische taal, mijn werk in vijf zinnen. Maar echt op academisch niveau vrij spreken, dat kan ik nog niet. Daarvoor moet ik echt minstens een jaar achter elkaar hier zitten. 

Dus ik concipieerde een inleiding in het Indonesisch met de hoofdvraagstukken van mijn verhaal zodat mijn toehoorders wisten dat ze zonder veel problemen in het Indonesisch konden terugpraten, maar schakelde daarna over op het Engels. Alles is op YouTube gezet. Helaas pas na mijn Indonesische inleiding:

Ondanks mijn frustratie het college niet in het Indonesisch te doen, wat het een goede beslissing. Mijn publiek van vrijwel uitsluitend studenten bleek hartstikke goed Engels te spreken, dus de discussie was van een enorm hoog niveau. In beide talen, want vragen in het Indonesisch werden ook gesteld. De inhoud was overgekomen.

En mijn collega leidde me ontzettend mooi in, in het Indonesisch: hij noemde dat mijn vader hier ook gastdocent was geweest, dat ik zodoende letterlijk één straat verderop ben opgegroeid, en ik kon toen aangeven dat het betekenisvol is voor mij om - in dat opzicht - in zijn voetsporen te treden. Napak tilas, zeggen ze in het Javaans. 

En al mijn vriendjes en vriendinnetjes waren er. Citra natuurlijk, met haar dochter, die aan dezelfde faculteit studeert. Palmer en zijn vrouw, en Aris, een ongelooflijk productieve oud-student van Citra. Dus we gingen na afloop lekker samen lunchen. De hele kudde bij mekaar. Gezellig. 

En daarna moest ik nog even langs het immigratiekantoor omdat mijn visum bijna verloopt, en mijn paspoort met visum lag klaar voordat Citra en ik morgenvroeg op de trein naar Surabaya stappen.

Toen ik thuiskwam bleken alle lawaaiige (ramai) medegasten vertrokken (hoera!), en mocht ik nog even in het zwembadje van de naburige bungalow zwemmen. En daarna heb ik de hele namiddag in het langzaam verschuivende licht naar de sawahs zitten kijken. Dat gaat nu al weer met minder gewetenswroeging dan 3 weken geleden, en dat is op zich ook wel weer een blogje waard. Maar doe ik een ander keertje.


Ik schrijf nu nog even een blogje en daarna smijt ik al mijn spullen in mijn koffer en stap morgenochtend op de trein. 

Ten afscheid van Yogya post ik de verzameling wilde en minder wilde dieren met wie ik de afgelopen weken heb geleefd. Ik vind dat toch wel stoer van mezelf. En ik kan alleen maar herhalen; oefening baart kunst. Ik heb hier elke nacht als een blok geslapen, steeds aan één stuk door, behalve gisteravond - toen was ik een beetje zenuwachtig voor mijn college. 


De biawak natuurlijk, mijn op-een-na-langste kamergenoot.


De tikus die zich snel liet vangen omdat ie gaten in mijn plafond knaagde. 


Een glimp van de sawahslang die 's avonds langsgleed op zoek naar een kikker:


De rupsen die hier bijna op duizenpoten lijken...

... en de sawahspin die op een wandelende tak lijkt (dixit Eva).


En dan natuurlijk de slaapkamerspin op mijn nachtkastje. Die heb ik zelf gevangen (kopje erover, papiertje tussen kopje en tafelblad en de sawah in). Punt was alleen dat ie tegen die tijd aan de onderkant van het blad zat, dus toen werd het wat moeilijker met dat kopje en dat papiertje. Toch gelukt. 

En als klapper op de vuurpijl: de dokter van de dakgoot. Mijn enige duurzame kamergenoot die ook vanavond nog een ruimte met me deelt: de tokè. Je ziet ze zelden, dus ik ben trots dat ik hem heb gespot. 

maandag 25 juli 2022

Ramai

Mas Tri heeft de biawak gevangen. 


Hij was tóch geen anderhalve meter, maar toch zeker wel één meter... nnnnDus. Gelukkig hebben ze hem niet doodgemaakt, maar enkele kilometers verderop uitgezet in de rijstvelden. Transmigrasi, zei mijn moeder ironisch, daarmee verwijzend naar het beleid van Nederlanders én van de Orde Baru dictatuur (1965-1998) van president Suharto waarbij zo'n anderhalf miljoen mensen (veelal Javanen) naar andere delen van Indonesië moesten verhuizen om zo bij te dragen aan de vorming van een eenheidsstaat. Een soort Indonesische russificatie, zeg maar.

Als de biawak zo slim is als wikipedia beweert, dan lukt het hem wel om zijn weg terug naar hier te vinden. Maar dan ben ik al vertrokken. Want ik ga over ongeveer 36 uur, woensdagmorgen heel vroeg, met de trein naar Surabaya, de stad van mijn vader. Ik ben er nog nooit geweest, dus ik ga er samen met Citra eens rondkijken voor we op het vliegtuig naar Kupang stappen, drie uur vliegen naar het oosten, waar ik werk te doen heb, en Citra ook. Na 5 dagen Kupang vlieg ik door naar Manila, voor nog meer werk. 

Nieuwe plekken, nieuwe ervaringen, maar zoals gewoonlijk wil ik helemaal niet weg. Maar ik heb al zo vaak geblogd over de moeilijkheid van het overgaan van de ene naar de andere plek, dat ik het nu eens anders aan ga pakken. Drie redenen waarom ik hier NOOIT zou willen wonen, ter geruststelling van al mijn vrienden in Nederland. 

1. Mijn voeten kunnen niet meer tegen de warmte. De rest van mijn lijf wel, maar mijn enkels lopen vol, als ik niet elke dag veel beweeg. Ik had het er jaren geleden al met mijn orthopaed over. Het is een gevolg van de heupoperaties: door het littekenweefsel wordt vocht minder goed afgevoerd in mijn benen (niet alleen bloed, ook lymfe), en als ik een hele dag in de auto heb gezeten dan staat de huid van mijn voeten helemaal strak en heb ik olifantenklompen. 

2. Blijven fietsen en wandelen dus - dat helpt enorm. Iedereen kijkt vol bewondering naar die grote Londo op een net iets te kleine fiets met een rood hoofd in de zon. "Sehat!" zeggen ze allemaal, wat betekent: "Gezond, hoor!", en het is vast gezonder dan op een brommer zitten, wat bijna iedereen hier doet. Ik werk me stevig in het zweet elke dag. Maar als ik boodschappen heb gedaan in de stad (10-15 km fietsen) dan heb ik waarschijnlijk ook het equivalent van een pakje zware shag gerookt. De uitstoot is hier verschrikkelijk: het fijnstof van verkeerd afgestelde automotoren, de vuurtjes in ieders achtertuin om huisvuil te verbranden, waarmee ook enorme hopen plastic worden verbrand, en niet te vergeten de vernietigende viezigheid van de suikerfabriek, nog uit de Nederlandse tijd, waar de chemicaliën van de raffinaderij (gewoon gedumpt in de goot langs de weg) je het ademen bijna onmogelijk maken als je langsfietst.

3. Maar de allerbelangrijkste reden om hier nooit te willen wonen zijn de moskeeën, en deze post is zeker niet bedoeld als een islamofobe aanklacht. Integendeel. In Nederland woon ik zo ongeveer naast een moskee en dat is prima. En als de moskee aan de overkant van de sawahs een kilometertje verderop in zijn eentje begint, dan denk ik: och wat is dat mooi, zo van ver. Maar enkele minuten later begint de rest en dan vergaat horen en zien je. De overkill aan brullende imams, en - erger nog - de jongetjes die om het hardst "Allaaaaaaaahu Akbar" in de microfoon krijsen (zoals eerder opgemerkt: vrouwenstemmen zijn geheel en al afwezig in dit gehoorszintuiglijke geweld) heeft weinig te maken met de islam an sich, maar veel meer met de Indonesische voorliefde voor "ramai" - drukte. 

De antropoloog in mij wordt wakker - sorry hoor. Er zijn altijd zaken aan een andere cultuur die je maar niet kan begrijpen en die Indonesiërs ook niet van mij begrijpen. Dus ik zet mijn onbegrip even op papier. Het vermijden van stilte (sepi) en duisternis (gelap) uit zich in vele zaken, zoals bijvoorbeeld dat al mijn verstedelijkte, niet zeer (bij)gelovige Indonesische vrienden altijd met het licht aan slapen. Dat is soms lastig als je een hotelkamer wil delen. Hotelkamers kun je hier sowieso niet voor 1 persoon bestellen. Als ik op de Traveloka (de Indonesische booking.com) een hotel wil boeken voor twee personen in twee kamers, dan krijg ik twee kamers voor vier personen (2x2). Twee kamers voor twee personen (2x1) is gewoon geen optie. 

Mas Ali als hoteleigenaar weet daar gierende verhalen over te vertellen. Dat Indonesiërs altijd één kamer met een hele familie (inclusief opa's, oma's, ooms en tantes) afhuren. Lekker goedkoop en gezellig. Ze slapen met vier personen in het bed (past makkelijk) en de rest ligt met matjes op de grond. "Ik wil het niet hebben," zegt Mas Ali, "want als ze meerdere dagen blijven, kan ik de kamer niet schoonhouden", dus hij heeft allerlei oplossingen bedacht met gudangs (opslagkamertjes, strijkhokjes) bij de hoofdkamer met eenvoudige bedden erin, zodat mensen alsnog bij elkaar kunnen zijn en toch niet met zijn zevenen in één kamer gaan liggen. 

Palmer vertelde me dat hij meermalen werd uitgenodigd voor muziekuitvoeringen waar alle deelnemende muziekgroepen tegelijk gaan spelen. Keihard. Het is geen wedstrijd, iedereen zit gewoon in zijn eigen auditieve bubbel en trekt zich van de andere bubbel niets aan. Met die moskeeën lijkt dat ook zo te zijn. Maar ik word er helemaal gek van. Ik kan me niet afsluiten van het een om te concentreren op het ander. Misschien moet ik dat een beetje oefenen als ik hier ooit wat langer wil zijn dan 10 weken...

Maar Palmer zei het al: die voorliefde voor "ramai" (waar musicologen overigens al boeken over vol hebben geschreven) heeft wel tot een hoop prachtige muziekpraktijken geleid. Een ontzettend mooie herriemaker, bijvoorbeeld, is de windvaan die naast ons huis staat, en telkens als de wind aantrekt, gaat ie spelen en bewegen


en het melodietje dat hij voortbrengt deed me op dag 1 hier al denken aan het magnifieke nummer van Franse jazztrompettist Airelle Besson dat - heel toepasselijk - "Neige" heet en dat ik nu voor altijd met deze mooie plek aan de rand van de sawahs zal associëren:

SARS‑CoV‑2 revisits

Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken.  Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...