vrijdag 4 juli 2025

Dorpsleven

Het deel van het dorpsplein dat ik vanachter mijn spionvensters kan zien (ongeveer een derde) heeft 1 bal, 1 plastic bal. Iedereen speelt ermee, kleine jongens, grote jongens, af en toe ook meiden, en vanavond, zaterdagavond, was er volleybal voor de moeders. Allemaal in halflange broeken en zweten maar. 

Er zijn vast afspraken over gemaakt, over die bal, maar nooit lijkt er gedoe over. En er zijn in dit deel van het dorp toch zeker een paar honderd mensen, onder wie ont-zet-tend veel kinderen. 

Het plein is een soort woonkamer. Alles wordt er gedaan: was drogen, oogst drogen, spelen, vliegeren, gierende kleine kindertjes in een kruiwagen, flanneren in de schemering, en heel veel ngobrol and omong, Indonesische woorden die alle vormen van kletsen en ouwehoeren in zich dragen. En dan zijn er ook de jonge hondjes die eindeloos met elkaar dollen, en de brommertjes, helemaal overladen met een heel gezin erop, of drinkwatertanks of zakken rijst.

Het is behoorlijk idyllisch, in hoe het eruit ziet, maar ook in hoe het klinkt. Het klappen van de plastic bal tegen handen en voeten, lachen, af en toe een blèrend kind. Uitroepen van vreugde bij een doelpunt. Veel herrie, maar gezellige herrie, leven in de brouwerij. 

Ik zie ook hele kleine kinderen veel te zware watertanks over het plein sjouwen, elke 10 stappen moeten ze even stoppen om uit te rusten. Dan zeulen ze weer verder. Soms een paar keer per dag. Er is een jongetje van wie ik vermoed dat ie homo is; hij wordt er in elk geval mee gepest, met rare gebaartjes en stemmetjes. In grote lijnen is het kinderleven hier superveilig, maar in dit opzicht niet.   





Mijn slaapkamer is een verhoging in de centrale voorkamer van het houten oude (adat)huis met een gordijntje ervoor. Daarachter hebben Bang Nove en zijn vrouw een stenen huis gebouwd waar ze zelf wonen. De keuken en eetkamer zijn beneden in het stenen achterhuis, daar zijn ook Rani en ik welkom. Op de bovenverdieping wonen onze hosts met hun twee kinderen Zevan (spreek uit: Djefan, een jaar of 11) en Sainah (een jaar of 5). Alles is open, ik kijk vanuit mijn slaapplek zo hun leefruimte in, want de oude voorkamer waarin ik verblijf is de doorgang naar hun leefruimte. Dat is ook fijn, want omdat alles open is, waait de wind overal doorheen. Geen airco nodig. Rani's kamer is beneden, die heeft wel airco, omdat ie helemaal dicht is. Meer privacy, maar ik krijg het altijd spaans benauwd van dichte kamers waar je de hele dag in de airco zit en geen raampje open kan zetten. Ik word er ook altijd verkouden van. 


Ik moest wennen aan het gebrek aan privacy, maar ik heb geen moment spijt van mijn keuze voor een slaapplek. Het verbaast me hoe snel het went, alleen een gordijntje tussen mij en de rest van de wereld. Door de open lamellen krijg je alles mee van de straat, door het gordijntje krijg je alles mee van het gezinsleven van onze gastfamilie. Maar dat is eigenlijk helemaal ok. Ik leer om niet altijd iets te hoeven doen met zintuiglijke input van anderen in mijn omgeving. Je kunt mekaar ook gewoon lekker laten. Dat doen mijn huisgenoten ook.

Het moeilijkste vind ik dat bij de niet-aflatende karaoke-craze die heel Indonesië al heel lang kenmerkt. Ik schreef al eerder dat Indonesiërs van welke klasse of achtergrond dan ook echt niet houden van stilte en het donker. Dan krijgen duistere krachten een kans. Veel geluid betekent veel mensen betekent veiligheid en gezamenlijkheid. In grote steden wordt dat geluid af en toe wel een beetje van overheidswege gereguleerd, maar in dorpen lijkt niemand dat nodig te vinden. Elk huishouden hier in Hilisimaetanö heeft gigantische speakers die op elk moment van de dag, ook 's avonds laat, aangezet worden, vaak tegelijk, voor heeeeele valse karaoke van de ene Indonesische dreinhit na en naast de andere. Rani rapporteert hetzelfde in West-Sumatra. In Sumba en Timor heb ik het ook ervaren, en in Yogya trouwens ook vaak genoeg.  

Ik kan me er nu niet van afsluiten, en gek genoeg maakt dat het minder erg. Het heeft geen zin me erover op te winden, dus dat doe ik ook niet, en dan wen je er wel een beetje aan. Al ben altijd wel weer dolblij als het ophoudt. 

Overigens is de karaoke-drein-Indopop niet de enige constante in het soundscape hier. Protestantse psalmen zijn een andere. Er is elke vrijdag repetitie van het kerkkoor dat op zondag in de dienst moet zingen, net als ik in Oxford deed, destijds. Ik zou zo mee kunnen doen. Hallelujah.  

Opgevoed met een Jaap-Kunstige exotisme-esthetiek waarin de cultuur van de Ander absoluut Anders moet blijven dan Europese en Noord-Amerikaanse massacultuur, ervaar ik die Indo-pop en in mindere mate de psalmen als iets wat het dorpsleven geweld aandoet. Maar dat is helemaal niet zo. Voor mensen hier is die muziek onlosmakelijk deel van hun dorpsleven. Het enige wat door die muziek geweld aan wordt gedaan is mijn exotistische opvatting van het Niasse dorpsleven, met de prachtige hoho met tritonussen (overmatige kwarten) in de toonladder, het slachten van varkens en het uitvoeren van krijgsdansen. Maar donderdag, nadat de 33 varkens geslacht waren en lagen na te bloeden op het plein, en de hoho afgelopen was, toen begon de karaoke. 

Op een podium op het plein vol dode varkens volgde de ene kweelhit na de andere, en iedereen wilde natuurlijk dat ik ook een kweelliedje zong. Ik kon me er maar met moeite onderuit wurmen. Liever zing ik psalmen.  

maandag 30 juni 2025

Eerbetoon

Afgelopen week vond er in Hilisimaetanö een ceremonie plaats die bijna zoveel indruk op me heeft gemaakt als de ontroerende overdracht van Jaap Kunsts geluidsopnamen gisteren. Ik kwam woensdagavond aan, en donderdagavond woonde ik een orahua bij – een ceremoniële dorpsvergadering in klassieke Niasse taal – die de opmaat vormde voor de installatie van een nieuw balö jiulu (dorpshoofd) op vrijdag. 

Die installatie vindt niet zo vaak plaats, alleen als het vorige dorpshoofd is overleden, wat kennelijk recentelijk gebeurd is. Het dorpshoofd is ceremonieel, net als een president in Duitsland en Oostenrijk. De werkelijke uitvoerende macht ligt bij de burgemeester die de nationale overheid van Indonesië vertegenwoordigt. Dat is iemand anders. 

Maar hoe minder reële macht, hoe meer ceremonie, dus voor de feestelijke inauguratie van deze man werden kosten nog moeite gespaard: traditionele kledij, zang, dans (hoho-dans en krijgsdans), hoog bezoek van naburige dorpen in processie en in al even uitbundige kostuums, veel eten. En de kosten worden volgens de adat-istadat (de traditionele gebruiken) vooral gesymboliseerd door wat ze in het Engels livestock noemen: eetbaar vee. Varkens in dit geval. Elke familie draagt een aantal varkens bij aan de gelegenheid, en elk varken symboliseert een specifieke persoon in de familie die bijdraagt.

Voor deze ceremonie waren er maar liefst 33 varkens gedoneerd, waar iedereen van te voren hoog over opgaf, want dat aantal was nog niet vertoond. Het zal de lezertjes duidelijk zijn wat er met die varkentjes gaat gebeuren. 

Ik was mentaal voorbereid. Doni had me verteld dat het bloedig ging worden en dat ik ook een andere kant op kon kijken als ik dat wilde. Misschien doe ik dat wel, dacht ik. Trouwe lezers van dit blog weten dat ik eens een begrafenis op Sumba bijwoonde die zich voor mijn ogen, en vooral ook oren, ontpopte in een gruwelijke massaslachting van doodsbange, gillende varkens en langdurig lijdende karbauwen. Ik ben er zeker een dag onwel van geweest. 

Hoewel de slachting van de varkens (geen karbauwen hier) een centrale positie innam in de ceremonie was er veel meer om naar te kijken en naar te luisteren. Natuurlijk was er een preek van de dominee, psalmgezang, toespraken, processies, een krijgsdans, en heel veel groepsfoto’s in traditionele kledij. 




Maar toen was het zover: het eerste varken werd het plein opgesleept. Ook hier was de volgorde van opkomst cruciaal: de belangrijkste menspersoon mag eerst, doneert de varkenspersoon, de naam van deze menspersoon wordt opgenoemd, en daarna wordt de varkenspersoon omgebracht. De juiste mensennaam moet bij het juiste varken opgenoemd worden, anders werkt de symboliek niet, ofzo…

Het was minder erg dan op Sumba, al zal ik er nooit aan wennen: de angst en de pijn van de dieren. Varkens zijn zo intelligent, ze wisten wat er met hun ging gebeuren, ze protesteerden, ze gilden. Maar terwijl het op Sumba de bedoeling was dat de dieren de aarde moesten bevloeien met hun bloed, kregen de varkens hier op Nias een snellere dood: één steek in het hart, ze gillen, ze geven vrijwel meteen bloed op, ze zakken door hun poten, ze stuiptrekken, en dan verdwijnt het licht uit hun schrandere ogen. In enkele minuten is het voorbij. Als er goed gemikt wordt met het mes, tenminste, anders is het alsnog lijden geblazen. 

En met 33 slachtingen ging dat sterven heus niet altijd gezwind. Naarmate meer varkens het plein opgesleept werden (aan hun achterpoten, heel pijnlijk) werd de atmosfeer dikker: het was het heetste moment van de dag op een stenen plein, zeker 35 graden. De geur van varkensbloed vermengde zich met steeds meer varkenspoep. Net als mensen laten die arme dieren alles lopen in hun doodsangst en doodsstrijd. Rani, die moslim is, bedekte haar neus met haar hoofddoek, maar ze was ontzettend dapper: kwam dichtbij, documenteerde alles, gaf geen blijk van afgrijzen. Ik probeerde haar voorbeeld te volgen. 

Ik hield me voor dat dit weliswaar vreselijk is voor die arme varkens, maar dat er bij elk varken wel een vorm van eerbetoon is, al is het maar het noemen van de naam van de eigenaar. Het is nog altijd minder erg dan wat er bij ons in Europa in slachterijen gebeurt waar varkens op industriële wijze worden afgeslacht, alleen wordt die praktijk zorgvuldig aan ons oog onttrokken – wat het naar mijn idee nog erger maakt. Maarja, het kan ook een smoesje van mezelf aan mezelf zijn. Geslacht worden is sowieso niet leuk.

Een ander smoesje dat ik me voorhoud bij dit soort praktijken is dat ik zelf althans op zo’n moment de enorme prijs van vleesconsumptie waardeer. Zaterdagochtend waren we op de markt, daar zijn de kippen vers en levend. Niemand koopt een dooie kip, want vlees bederft snel in deze temperaturen. Je koopt de kip levend, die wordt voor je ogen de nek omgedraaid en geplukt, en zo weet je dat je vers vlees mee naar huis neemt. Mensen in Europa hebben geen idee waar hun vlees vandaan komt. Hier wel. Ik vind het een goeie garantie tegen overconsumptie. Al weet ik ook niet hoe het dorp zo snel 33 varkens op kan eten…

Dus ik bleef erbij die dag. Ik keek niet weg. Het viel me zwaar om te zien, maar bij het eerste varken dacht ik tegen het varken: "ik kan niks voor je doen. Ik kan je niet redden, maar ik ben bij je en blijf bij je tot het licht uitgaat." Dat varken heeft daar natuurlijk helemaal niets aan. Maar het hielp me erbij te blijven. Nog een smoesje van mezelf aan mezelf. 

Op dit filmpje vind je een samenvatting van de ceremonie. Ik heb zelf ook veel filmpjes gemaakt maar die mag ik niet uploaden van blogspot als ze langer duren dan 10 seconden.

Toen het plein vol lag met dode varkens en bloed en poep, en een enkele smakelijk slobberende hond, toen kwam wat voor mij (en Rani ook) het hoogtepunt was: het zingen van hoho, eerst door een groep van ervaren hohozangers wier repetitie we later die avond mochten bijwonen (ook daarover volgt hopelijk een blog), en daarna als een groepsdans waarin iedereen meedeed. Er werd om de dode varkens heen gedanst, wat ik ook maar heb opgevat als enige vorm van respect naar de dieren toe. 


Ik mocht overal vrij rondlopen en foto’s maken, zo bezwoer iedereen me, en op een zeker moment maakte ik deze foto, die ik toen ik hem terugzag herkende. In 1930 heeft Rudolf Bonnet, Jaap Kunsts reisgenoot, ook zo’n foto gemaakt.


En als nawoord...

Er gebeurde nog meer, bij die prachtige overdracht van immaterieel erfgoed, zoals we het in Europa noemen. Nadat ik de doosjes met USB-sticks had overhandigd, kwamen de mensen van het dorp met een tegengeschenk, want dat kon natuurlijk niet uitblijven. 

Ik kreeg een (voor mijn enorme lijf op maat gemaakt) traditioneel Nias' kostuum dat ik onmiddellijk moest aantrekken om de hoho zoals die nu wordt gezongen (de traditie leeft nog!) bij te wonen, ook op het plein voor het huis van de duada Barani. Ik voelde me daar erg ongemakkelijk bij, maar ook vereerd, letterlijk, en dat is de bedoeling ook. En daarna wilde natuurlijk iedereen met me op de foto! 





En dan is er dit filmpje op facebook, waarbij je vooral moet letten op de prachtige hoho-zang. En dit filmpje voor als je meer wilt horen en zien. En dit filmpje ook. 


Overdracht

Ik zou alle belevenissen van de afgelopen dagen nader beschrijven, maar intussen is er een ervaring bijgekomen minstens zoveel betekenis heeft als de voorgaande. Dus daarover ga ik eerst vertellen. Zoals mijn lieve schoonzusje zei: dit is iets waar je de rest van je leven van na kunt genieten. En zo is het ook.

Ik was moe, gistermorgen, na alle indrukken die ik in dit blog alleen nog maar benoemd heb. Mijn praatje aan de Universitas Nias Raya op zaterdag was welwillend ontvangen, maar ik worstelde ontzettend met de taal. Ik was toen pas 4 dagen hier. Veel woorden en idioom heb ik gewoon nog niet paraat. Ik had woorden opgezocht die ik nodig had, maar dat is niet genoeg om goed in het moment te kunnen spreken. En ik wil ook geen powerpoint oplezen.


Dus ik zag er een beetje tegenop gistermiddag weer te moeten spreken, notabene op de plek waar Jaap Kunst in april 1930 zijn opnamen maakte: op het plein voor het huis van de siulu (edelman) Barani. Dat huis is er nu niet meer, maar het plein nog wel, en er zijn plannen het huis te herbouwen. Duada (voorouder) Barani is legendarisch hier. Hij was degene die na decennia van zendingsdruk (zeg maar gerust chantage: militair, economisch, mentaal, emotioneel) van de Lutheraanse missie tegen de zendeling Eduard Fries zei: “ok, ik volg je in je geloof in Christus, maar ik zal mijn oude gebruiken niet verloochenen” (zoals de protestantse kerk eiste). Die uitspraak staat nog steeds in de Niasse taal op de plek waar zijn huis herbouwd moet worden, om iedereen te herinneren aan de mentale kracht van deze voorouder. 


Doni en ik hadden deze ceremonie goed voorbereid. Die was bedoeld als symbolische overdracht, aan enkele ambtenaren (het gemeentebestuur van Hilisimaetanö en de provinciebestuurder van Zuid-Nias), maar vooral aan de nazaten van degenen wier stemmen Kunst in 1930 opnam. Geen bobo’s maar inwoners van Hilisimaetanö. Het moet niet terug naar overheden en musea, hadden Doni en ik besloten, maar naar de mensen die een directe binding hebben met dit repertoire: de halaman kampung (het dorpserf).

De geluidsbestanden staan nu allemaal op het internet, maar de gemiddelde inwoner van Zuid-Nias kan daar niet zomaar bij, ook als ze een internetadres hebben. Er is niet altijd internet en als het er is, is het signaal zwak. Je wil niet weten hoeveel tijd het me kost om die paar foto’s voor mijn blog te uploaden. Dat was in Timor ook zo, en in Yogya ook nog af en toe. Geluidsbestanden beluisteren via het internet is dan echt geen doen.

Dus ik had USB-sticks (die op een computer en een android-telefoon kunnen) gevuld met alle geluidsbestanden uit Nias (ongeveer 50), geordend per dorp, alle foto’s (enkele tientallen, geschoten door Rudolf Bonnet) en zwijgende film van Niasse krijgsdansen. Doni had een prachtig doosje ontworpen, met Suara yang Pulang erop, en een klein tekstblaadje met basisinformatie over de opnames, waarin de USB-stick past. Enkele tientallen exemplaren van dat doosje zouden we overhandigen.


Maar allereerst moest ik natuurlijk iets zeggen. Iedereen moest iets zeggen. Ik word altijd best zenuwachtig van die strakke regie van Indonesische upacara: ook aan de universiteit zijn symposia en discussies altijd overladen met etiquette, met eerbetuigingen, met uitgebreide uitwisselingen van geschenken en prijzingen. Voor je het weet vergeet je iemand. En iedereen moet opkomen in de juiste volgorde van belangrijkheid. Waaaaahhh.

Dus ik maakte aantekeningen: wie neemt het woord om mij welkom te heten, wat is de functie van die persoon, die moet ik straks uitvoerig terugbedanken, met de juiste titulatuur. Het provinciehoofd sprak, de burgemeester, de afgelopen vrijdag nieuw geïnstalleerde balö siulu (dorpshoofd), de kleinzoon van duada Jofu die op de opnamen van Kunst zingt. Er waren zo’n 60 of 70 mensen, allen uit het dorp. In een wijdere cirkel staken af en toe kindertjes hun hoofd om de hoek als we een opname afspeelden. Ik denk dat er in totaal wel 100 mensen een kijkje kwamen nemen.


Maar het praten ging makkelijker omdat ik me ondanks mijn zenuwen voornam om de tijd te nemen, tijd nemen voor alles, dat deden mijn medesprekers ook. Mensen uitvoerig bedanken, vertellen wat mijn verbintenis is met Indonesië, dat ik voor het eerst in Nias ben, wat een mooi eiland het is, hoe welkom ik me voel (en dat kon ik vol overtuiging zeggen, want het is waar), vertellen hoe het project Suara yang Pulang tot stand is gekomen, vertellen wie Jaap Kunst was, wat een fonograaf was, en wasrollen. En ik liet natuurlijk een paar opnamen uit 1930 horen. Omdat ik in het moment kon zijn, kon ik met mijn beperkte talige middelen overbrengen wat ik wilde overbrengen. Dat voelde ontzettend goed.

Na mijn lezing tikte Doni op mijn schouder. Een oude vrouw was in tranen toen ze de opnames van de stemmen van haar voorouders hoorde die ik afspeelde. De voorouders leven hier (net als elders overigens) voort door wat ze ooit hebben gezegd en gedaan, zoals duada Barani. Daarom is het zo wreed dat de protestantse zendelingen eisten dat juist de voorouderbeelden uit de huizen verwijderd en vernietigd moesten worden om door de poorten van de hemel te kunnen. Ondanks het feit dat iedereen hier nu vurig gelooft in Tuhan Yesus Kristus, en op zondag vol overtuiging psalmen zingt, raakte het iedereen diep om dan nu de stemmen van diezelfde voorouders te horen met traditionele hoho. Ook ikzelf was bijna in tranen.  

En toen was het moment aangebroken om de mooie doosjes met USB-sticks te overhandigen. Ook dat was een ritueel, met etiquette, op een podium, en het noemen van namen en titels, en met de emotionele lading die we allemaal voelden. Ik moest de honneurs waarnemen, vond Doni. Elke nog levende nazaat van duada Barani, duada Jofu, duada Moni, duada Aluwi, duada Nifoata, duada Na’auwi, duada Gaö, duada Samasana – alle zangers die Kunst in 1930 opnam – overhandigde ik zo’n doosje. 



Ik drukte hun hand na de overhandiging, zachtjes, niet knijpen, en dan breng je de hand waarmee je de ander z’n hand hebt gedrukt naar je hart. Ik voelde hoe hun handen anders zijn dan mijn handen: gespierde vingers, lagen eelt, verkruimelde nagels. Deze mensen werken dag-in-dag-uit op het land, in de aarde. Mijn vingers raken alleen toetsenborden en af en toe een pen aan. Ik realiseerde me hoe weinig mensen ik in mijn leven de hand heb gedrukt wier handen zo voelen – ook niet in Indonesië. Ik leef in mijn urbane bubbel, en hier in het dorp, waar ik nu al 5 dagen opgenomen ben, leef ik voor het eerst een beetje samen met mensen buiten die bubbel. Daar kan ik ook nog wel een blogje over schrijven. 

zaterdag 28 juni 2025

Activiteitenlijst


Ik houd niet zo van "en toen..., en toen..., en toen..."-blogjes. Een opsomming van wat je vandaag gedaan hebt is saai. Liever kies ik een thema (ongetrouwd zijn in een patriarchale samenleving, bijvoorbeeld, of ervaringen van stilte) waar ik dan wat activiteiten van een dag omheen kan schrijven. 

Maar afgezien van het feit dat ik de meeste van dat soort thema's al gehad heb in 12 jaar bloggen over Indonesië en 11 jaar bloggen over Zuid-Afrika maak ik hier zoveel mee dat ik voor elke dag minstens drie blogjes nodig heb, en omdat de dagen zo vol zitten heb ik geen tijd om ze te schrijven.

Toch maar even een opsomming dan; ik schrijf die blogs ook om het voor mezelf allemaal een beetje te verwerken. 

Vanmiddag (zaterdag!) gaf ik een gastcollege aan de Universitas Nias Raya (UNIRAYA); vanochtend ging ik (heerlijk zonder helm) hobbeldebobbel achterop de brommer van Bung Nove (de gastheer van onze homestay) door de rijstvelden naar de wekelijkse dorpsmarkt. 

Gisterenavond was ik samen met Rani (die in ons project Re:Sound gaat promoveren op de Jaap Kunst Collectie) bij de repetitie van zes Hilisimaetanöers op leeftijd die traditionele hoho zingen; gistermiddag gaf ik samen met mijn collega Doni een interview (in het Indonesisch!) voor de regionale omroep over ons project Suara yang Pulang. En gisterochtend was ik getuige van een zeldzame ceremonie waarbij er een nieuw balö jiulu (dorpshoofd) geinstalleerd werd en lokale edelen (siulu) titels toebedeeld kregen. 

Om die gelegenheid luister bij te zetten werd op de avond daarvoor (dus donderdagavond) een orahua gehouden, een dorpsvergadering in klassieke Niasse taal waarbij alleen in parabels en metaforen gesproken wordt en elke uitspraak met een lange uitroep wordt van een ander wordt bevestigd. Niet religieus zoals Koert terecht opmerkte maar wel spiritueel, de voorouders spreken mee. Toen dat gaande was, was ik nog geen 24 uur in Hilisimaetanö. 

En dan heb ik nog niet genoemd dat er ook nog een bruiloft was beneden in het dorp met keiharde karaokemuziek tot 02.00 uur 's nachts (en morgen waarschijnlijk weer één), dat ik - zoals altijd - geen jetlag heb (ik doe daar gewoon niet aan), dat ik nu gewend ben aan het gordijntje tussen mijn slaapkamer en de rest van het huis als privacybewaker (je moet je er gewoon niet druk over maken), dat ik in Rani een fantastische reisgenoot en medeonderzoeker heb gevonden, dat ik niet meer zo opval met mijn lengte en mijn witheid midden in het dorp, waar je mekaar de hele tijd kan ruiken, zien en horen, dat ik de namen van de ontelbare aantallen kindertjes die hier rondlopen begin te leren (ze quizzen me er heel streng op: "en wat was haar naam? en die van hem?), en dat ik nu twee belangrijke Niasse frasen kan (Ya'ahowu - goeiendag, en Saohagölö - dankjewel)

Eric wilde meer foto's, dus die plaats ik hier en dan mag je zelf bekijken welke foto bij welke activiteit in het lijstje hoort. De komende dagen zal ik meer over die activiteiten vertellen. In hoeverre is de documentatie van de ervaring deel van de ervaring? Vast staat wel dat wat ik onderzoek ik zelf ook meemaak. 











donderdag 26 juni 2025

Zintuigen

Vanochtend ontbeet ik met ubi (zoete aardappel), heel lekker klaargemaakt met kaneel en iets tamarinde-achtigs tot een smakelijke warme pap. En verse koffie natuurlijk. Zo van de boom.

Ik ben in een totaal andere wereld terecht gekomen. Midden in het dorp Hilisimaetanö, in de heuvels van Zuid-Nias, bij mensen thuis in een heel oud houten huis met hoge daken. Mijn privacy is een gordijntje waarachter mijn matrasje op een verhoging ligt. Vanuit voor onderlinge strijd en warmte ontworpen vensters kijk ik op het eeuwenoude plein van het dorp waar alle huizen omheen liggen. Onder mijn kamer spelen kindertjes tikkertje en verstoppertje. Buren kletsen tot laat samen op een bankje.

Gisteravond viel de elektriciteit uit. Duisternis die je in heel Europa niet meer kan waarnemen denk ik. Ik zag vanuit mijn venster de contouren van het dorp. Ik hoorde de krekels en de kikkers. Op de tast vond ik mijn weg naar de wc. Ik hoorde één van mijn buren zachtjes snurken, en een hond blaffen. Zintuiglijke waarneming verandert in nieuwe omstandigheden, ook de mijne. Het is heerlijk om dat weer te kunnen voelen na meer dan twee jaar longcovid waarin mijn zintuiglijke systeem totaal ontregeld was.

Hilisimaetanö is idyllisch, en het is echt. Geen toerist te zien, iedereen doet zijn dagelijkse dingen, de kindertjes zitten heus ook op TikTok en Instagram, brommertjes rijden af en aan. Ik heb voor iedereen relatiegeschenken meegenomen uit Nederland en ik zie van de impact die dat heeft hoe ontzettend belangrijk dat is.

Na twee nachten met alleen af en toe hazenslaapjes kwamen Rani en ik gisteren met een propellervliegtuigje aan in het stadje Gunungsitoli. Doni had een auto geregeld en in een prachtige tocht van ongeveer 3 uur reden we naar Zuid-Nias. Ik kan me wel voorstellen waarom Jaap Kunst verliefd werd op Nias. De azuurblauwe zee, de heldere rivieren met schildpadden (en krokodillen!), de hobbelige boswegen waar de zon door de bladeren schijnt. Het is magisch. Het beantwoordt aan alle clichés van oosterse schoonheid. Maar het is zo mooi dat het helemaal niet voelt als een cliché.



We bezochten het oudste huis van het dorp, waar Doni de tentoonstelling over Jaap Kunst heeft opgezet. Ik ontmoette de nazaten van de mensen wier stemmen Kunst opnam in 1930. De gesprekken waren zoveel meer dan een uitwisseling van beleefdheden. We konden echt doordenken wat restitutie eigenlijk betekent en voor wie. Bertran, de zeventienjarige achterkleinzoon van duada Barani die op één van Kunsts opnamen te horen is, vertelde hoe hij kippenvel kreeg toen hij de stem van zijn overgrootvader hoorde. Wat gebeurt er in de ontmoeting van deze opgenomen geluiden en de lichamen van de mensen die er een verbinding mee hebben? Gisteravond konden we daar over praten.



Restitutie

Ik ga een geweldig avontuur tegemoet. Althans, dat denk ik. Morgen kom ik aan op het Indonesische eiland Nias. Ik ben er nog nooit geweest. 

Samen met mijn Niasse collega Doni en een promovendus uit Sumatra, die ook klankkunstenaar, sound producer, muziekinstrumentenbouwer en componist is, ga ik een dialoog opzetten, tussen de nazaten van hen wier stemmen Jaap Kunst in 1930 vastlegde in Zuid-Nias en de poortwachters (ik dus) van dit tot nu toe in Europa opgeslagen materiaal: tientallen geluidsopnames (op wasrollen, nu gedigitaliseerd), zwijgende film en tientallen foto’s. Het project heet Suara yang Pulang (Stemmen die naar huis terugkeren).

In navolging van een prachtig restitutieproject in Kupang, West-Timor (ruim 4.000 km oostelijker), vorig jaar september, werd ik zomaar uit het niets gemaild door ene Doni uit Nias. Hij had dit persbericht van de UvA over de restitutie gezien, en was toen op onze website beland waar bijna alle geluidsopnamen van Jaap Kunst online te vinden zijn. “Het is ongelooflijk” zei hij. “Ik hoorde op één van de opnamen mijn eigen overgrootvader zingen.” We hebben een uur zitten videobellen over hoe mooi het zou zijn als anderen in Nias ook kunnen kennismaken met dit materiaal. Het staat sinds een jaar online, maar niet iedereen weet het te vinden.

In maart kreeg ik een appje van hem. Hij was in Nederland met zijn vrouw. Op vakantie. Vind je het leuk om de rest van de collectie ook te zien? vroeg ik: de foto’s, de muziektranscripties, de etnografische rapporten. Die zijn nog niet gedigitaliseerd. 

Een hele middag hebben we in de bibliotheek van de UvA de foto’s zitten bekijken. Doni kon bij elke foto aan de hand van het patroon van de stenen in het centrale plein zien welk dorp het was: Hilisimaetanö, Bawömataluö, Hilibötödanö, Olayama. Ik schreef driftig mee. 

Na dat bezoek kreeg Doni een idee. Er is elk jaar in juni een folklorefestival op Nias, vertelde hij, met zang en dans en typisch regionaal eten, het Maniamölö Fest. Daar zouden we een tentoonstelling over dit materiaal kunnen organiseren, met gedigitaliseerde geluidsopnamen, gedigitaliseerde foto’s en zwijgende film met spectaculaire dansen. 

Jaap Kunst was een beetje verliefd op Nias. Op de melodieën en de ritmes van de muziek die hij er hoorde, maar ook op de natuur en de magnifieke adathuizen. Samen met de schilder Rudolf Bonnet reisde hij in april en mei 1930 dorp na dorp af om zogenaamde hoho op te nemen met zijn Amberola 50 fonograaf (zowel voor opnemen als afspelen). Intussen fotografeerde en schetste Bonnet de ene beeldschone jongeling na de andere. Hoho omvatten een soort verhalende zang met gedeelde voorouderlijke wijsheden. 

De Lutheraanse zending, die vanaf het midden van de 19de eeuw ongenadig huisgehouden heeft op het eiland (mensen moesten hun voorouderbeelden uit hun huizen verwijderen en vernietigen om door de poorten van de hemel te komen en door Christus in genade ontvangen te worden), heeft er alles aan gedaan de hoho uit te bannen. Maar het is ze lekker niet gelukt. Hoho worden nog steeds gezongen. Jaap Kunst was woedend op die zendelingen die de Niassers eindeloos psalmen lieten zingen. “Ik weet niet met wie ik meer medelijden moet hebben,” verzuchtte hij in één van zijn rapporten, “met die arme Niassers of met die arme Bach”. 

De zendelingen, Kunst, Bonnet, ze bouwden hun loopbanen in en op de kolonie. De kolonie was het materiaal, de grondstof waarmee ze hun werk konden doen en konden vormen: als natuurlijke hulpbronnen en arbeidskrachten maar ook als onderwerpen van schoonheid en fantasie, en van beschavingsoffensieven natuurlijk. Allen hadden ze toonaangevende posities in een koloniale samenleving en ze konden maar in beperkte mate reflecteren op de privileges die deze posities hen verschaften – net zoals wij straks door latere generaties aangesproken zullen worden op de klimaatcrisis, Gaza, de kippen en de varkens in de bio-industrie, de Oeigoeren en andere “stille” genocides waarover genoeg te vinden is, maar die we niet altijd durven benoemen. 

Want zelf ben ik ook totaal verstrengeld met die koloniale structuren. Als echte avonturiers bouwden mijn grootouders een bestaan op in de kolonie, eerst in de olie, later in het grondbezit. En nu verdien ik mijn brood met de ontmanteling van hun privileges, omdat ik zelf (nog steeds) ook zulke privileges geniet, inclusief een gedeeltelijke worteling in het land van onttrekking met bijbehorende talige en culturele verbintenissen, omdat ook ik er een aanzienlijk aantal kinderjaren heb doorgebracht.  

Maar die ontmanteling wordt in toenemende mate van meerdere zijden uitgevoerd. Dankzij Doni’s ongelooflijke inspanningen is het Maniamölö Fest nu in volle gang. Na zijn bezoek in maart nam hij digitale kopieën mee. Hij maakte banners met informatie over Jaap Kunst, over de opnametechniek op wasrollen. Hij instrueert jonge inwoners van de dorpen om als gids op te treden en zich dit erfgoed eigen te maken door anderen erover te vertellen. En het belangrijkste: hij laat de nazaten van hen wier stemmen Kunst in 1930 opnam, de opnamen horen. Ze zijn soms tot tranen toe geroerd. Altijd hadden ze de namen van hun voorouders gekend en over hen gehoord. Nu horen ze voor het eerst in bijna honderd jaar hun stemmen. 


In de ruimtes waaruit de voorouderbeelden ooit verwijderd moesten worden weerklinken opnieuw orahua (rituele recitaties). Ze liggen niet meer stilletjes opgeslagen op geluidsdragers in Europa maar worden onderwerp van discussie door mensen die deze klanken kunnen duiden. Waar Jaap Kunst nog net de namen van de zangers noteerde, maar ze als niet meer dan een “specimen” (zijn eigen formulering) beschouwde van een onveranderlijk en tijdloos “etnos”, daar worden deze mensen nu weer met hun geijkte voorouderlijke titels aangesproken. Ze krijgen hun persoonlijkheid terug omdat ze iemands voorouder zijn, en als zodanig nog steeds een rol spelen in het leven van mensen die nu in Nias wonen.

Dorpsleven

Het deel van het dorpsplein dat ik vanachter mijn spionvensters kan zien (ongeveer een derde) heeft 1 bal, 1 plastic bal. Iedereen speelt er...