Afgelopen week vond er in Hilisimaetanö een ceremonie plaats die bijna zoveel indruk op me heeft gemaakt als de ontroerende overdracht van Jaap Kunsts geluidsopnamen gisteren. Ik kwam woensdagavond aan, en donderdagavond woonde ik een orahua bij – een ceremoniële dorpsvergadering in klassieke Niasse taal – die de opmaat vormde voor de installatie van een nieuw balö jiulu (dorpshoofd) op vrijdag.
Die installatie vindt niet zo vaak plaats, alleen als het vorige dorpshoofd is overleden, wat kennelijk recentelijk gebeurd is. Het dorpshoofd is ceremonieel, net als een president in Duitsland en Oostenrijk. De werkelijke uitvoerende macht ligt bij de burgemeester die de nationale overheid van Indonesië vertegenwoordigt. Dat is iemand anders.
Maar hoe minder reële macht, hoe meer ceremonie, dus voor de feestelijke inauguratie van deze man werden kosten nog moeite gespaard: traditionele kledij, zang, dans (hoho-dans en krijgsdans), hoog bezoek van naburige dorpen in processie en in al even uitbundige kostuums, veel eten. En de kosten worden volgens de adat-istadat (de traditionele gebruiken) vooral gesymboliseerd door wat ze in het Engels livestock noemen: eetbaar vee. Varkens in dit geval. Elke familie draagt een aantal varkens bij aan de gelegenheid, en elk varken symboliseert een specifieke persoon in de familie die bijdraagt.
Voor deze ceremonie waren er maar liefst 33 varkens gedoneerd, waar iedereen van te voren hoog over opgaf, want dat aantal was nog niet vertoond. Het zal de lezertjes duidelijk zijn wat er met die varkentjes gaat gebeuren.
Ik was mentaal voorbereid. Doni had me verteld dat het bloedig ging worden en dat ik ook een andere kant op kon kijken als ik dat wilde. Misschien doe ik dat wel, dacht ik. Trouwe lezers van dit blog weten dat ik eens een begrafenis op Sumba bijwoonde die zich voor mijn ogen, en vooral ook oren, ontpopte in een gruwelijke massaslachting van doodsbange, gillende varkens en langdurig lijdende karbauwen. Ik ben er zeker een dag onwel van geweest.
Hoewel de slachting van de varkens (geen karbauwen hier) een centrale positie innam in de ceremonie was er veel meer om naar te kijken en naar te luisteren. Natuurlijk was er een preek van de dominee, psalmgezang, toespraken, processies, een krijgsdans, en heel veel groepsfoto’s in traditionele kledij.
Maar toen was het zover: het eerste varken werd het plein opgesleept. Ook hier was de volgorde van opkomst cruciaal: de belangrijkste menspersoon mag eerst, doneert de varkenspersoon, de naam van deze menspersoon wordt opgenoemd, en daarna wordt de varkenspersoon omgebracht. De juiste mensennaam moet bij het juiste varken opgenoemd worden, anders werkt de symboliek niet, ofzo…
Het was minder erg dan op Sumba, al zal ik er nooit aan wennen: de angst en de pijn van de dieren. Varkens zijn zo intelligent, ze wisten wat er met hun ging gebeuren, ze protesteerden, ze gilden. Maar terwijl het op Sumba de bedoeling was dat de dieren de aarde moesten bevloeien met hun bloed, kregen de varkens hier op Nias een snellere dood: één steek in het hart, ze gillen, ze geven vrijwel meteen bloed op, ze zakken door hun poten, ze stuiptrekken, en dan verdwijnt het licht uit hun schrandere ogen. In enkele minuten is het voorbij. Als er goed gemikt wordt met het mes, tenminste, anders is het alsnog lijden geblazen.
En met 33 slachtingen ging dat sterven heus niet altijd gezwind. Naarmate meer varkens het plein opgesleept werden (aan hun achterpoten, heel pijnlijk) werd de atmosfeer dikker: het was het heetste moment van de dag op een stenen plein, zeker 35 graden. De geur van varkensbloed vermengde zich met steeds meer varkenspoep. Net als mensen laten die arme dieren alles lopen in hun doodsangst en doodsstrijd. Rani, die moslim is, bedekte haar neus met haar hoofddoek, maar ze was ontzettend dapper: kwam dichtbij, documenteerde alles, gaf geen blijk van afgrijzen. Ik probeerde haar voorbeeld te volgen.
Ik hield me voor dat dit weliswaar vreselijk is voor die arme varkens, maar dat er bij elk varken wel een vorm van eerbetoon is, al is het maar het noemen van de naam van de eigenaar. Het is nog altijd minder erg dan wat er bij ons in Europa in slachterijen gebeurt waar varkens op industriële wijze worden afgeslacht, alleen wordt die praktijk zorgvuldig aan ons oog onttrokken – wat het naar mijn idee nog erger maakt. Maarja, het kan ook een smoesje van mezelf aan mezelf zijn. Geslacht worden is sowieso niet leuk.
Een ander smoesje dat ik me voorhoud bij dit soort praktijken is dat ik zelf althans op zo’n moment de enorme prijs van vleesconsumptie waardeer. Zaterdagochtend waren we op de markt, daar zijn de kippen vers en levend. Niemand koopt een dooie kip, want vlees bederft snel in deze temperaturen. Je koopt de kip levend, die wordt voor je ogen de nek omgedraaid en geplukt, en zo weet je dat je vers vlees mee naar huis neemt. Mensen in Europa hebben geen idee waar hun vlees vandaan komt. Hier wel. Ik vind het een goeie garantie tegen overconsumptie. Al weet ik ook niet hoe het dorp zo snel 33 varkens op kan eten…
Dus ik bleef erbij die dag. Ik keek niet weg. Het viel me zwaar om te zien, maar bij het eerste varken dacht ik tegen het varken: "ik kan niks voor je doen. Ik kan je niet redden, maar ik ben bij je en blijf bij je tot het licht uitgaat." Dat varken heeft daar natuurlijk helemaal niets aan. Maar het hielp me erbij te blijven. Nog een smoesje van mezelf aan mezelf.
Op dit filmpje vind je een samenvatting van de ceremonie. Ik heb zelf ook veel filmpjes gemaakt maar die mag ik niet uploaden van blogspot als ze langer duren dan 10 seconden.
Toen het plein vol lag met dode varkens en bloed en poep, en een enkele smakelijk slobberende hond, toen kwam wat voor mij (en Rani ook) het hoogtepunt was: het zingen van hoho, eerst door een groep van ervaren hohozangers wier repetitie we later die avond mochten bijwonen (ook daarover volgt hopelijk een blog), en daarna als een groepsdans waarin iedereen meedeed. Er werd om de dode varkens heen gedanst, wat ik ook maar heb opgevat als enige vorm van respect naar de dieren toe.
Ik mocht overal vrij rondlopen en foto’s maken, zo bezwoer iedereen me, en op een zeker moment maakte ik deze foto, die ik toen ik hem terugzag herkende. In 1930 heeft Rudolf Bonnet, Jaap Kunsts reisgenoot, ook zo’n foto gemaakt.