woensdag 20 augustus 2025

Stilzitten

Stilzitten is nooit mijn sterkste kant geweest. En de afgelopen maanden heeft mijn reptielenbrein - tegen bewuste wil en dank - misschien ook het gevoel gehad dat ik wat in te halen heb na twee en een half jaar beperkingen waarvan zeker een half jaar 20 uur per dag in bed liggen

Maar op wat stillere momenten denk ik ook: Jezus Bar is dit nu echt allemaal nodig? Met de helft had je ook al een boel gedaan. Ik arriveerde eind juni in Nias, verbleef daar twee weken bij mensen thuis in een klein dorpje, reisde door naar Yogya, 1700 km verderop, via een bezoek aan het Museum in Gunungsitoli (de hoofdstad van Nias). Eind juli reisde ik van Yogya naar Jakarta voor de Niasse diasporagemeenschap en raakte behoorlijk over mijn toeren van die kolkende miljoenenmetropool. Van Jakarta terug naar Yogya, en een week later via Surabaya naar Kupang, ook weer 1500 km verderop. Een week in Kupang met elke dag gesprekken en praatjes, en toen weer terug naar Yogya. Vijf dagen in Yogya en toen naar de Gunung Muria, een gigantische stratovulkaan in Noord-Java waar ik gedurende twee dagen een festival bijwoonde in de oude caldera en op de steile kraterwanden. Zeven uur rijden heen, negen uur rijden terug. Ik reed niet eens zelf. Het was er overweldigend mooi. 





Nu nog drie dagen in Yogya en zaterdag reis ik terug naar Nederland. Pffffff.

Het reizen kost energie in zichzelf, maar het reizen is alleen een middel, geen doel op zich (al hebben al die reisbewegingen wel degelijk waarde op zich: ik vind het heerlijk om uit het raampje van een auto te hangen en het landschap voorbij te zien trekken. Of een middag bivakkeren in een fijn cafeetje in Surabaya bij het treinstation - een cafeetje waar alles open is [geen airco] en geen muziek gedraaid wordt. Daar kan ik dan een hele middag zitten werken terwijl ik op mijn trein wacht en ik vind dat superchill).

Maar ik maak die reizen natuurlijk om op de plek van bestemming iets te doen en die activiteiten kosten ook energie. In Kupang heb ik daar al verslag van gedaan, zowel voor wat betreft werk, als de interactie met mensen




Op het Festival Muria mocht ik iets vertellen over het restitutieproject in Nias - dat kan ik intussen uit de losse pols in het Indonesisch, hoef ik niet meer voor te bereiden. En in Yogya was me een grote eer toebedeeld.

Ik mocht gisteren het academisch jaar openen bij de Vakgroep Geschiedenis van de Universitas Gadjah Mada, de universiteit waar mijn vader een halve eeuw geleden ook al lesgaf. Dat was de hele reden dat wij drie maanden per jaar in Indonesië te vinden waren. Het grote auditorium op de bovenste verdieping van de Faculteit Geesteswetenschappen zat voor een groot deel vol met studenten en staf - ik denk dat er wel 150 mensen waren.




Ik deed wederom verslag van ons project in Nias, in het Engels deze keer om de historiografische implicaties van zo'n restitutie voor het voetlicht te brengen. Het was lastig om een balans te vinden tussen iedereen de credits en de eer geven (waar zo'n openingscollege ook voor bedoeld is) en het vinden van een kritische toon ten aanzien van het koloniale verleden waar ik zelf deel van uitmaak. Daar kreeg ik dan ook kritische vragen over en dat was goed. 

Mijn collega's van het Re:Soundproject waren er (Widya, Margana). Mijn collega's van het Suara-yang-Pulangproject waren er (Doni, Rani). Een oud-student van mijn vader was er (die nu voorzitter is van het landelijke hooglerarenoverleg van Indonesië). En ik merk dat ik dat het fijnst vind: dat iedereen bij elkaar is. Dat we samen dezelfde ervaring ondergaan, ook al betekent die ervaring voor ons allemaal wat anders. Dat ik dat hier in Indonesië kan voelen betekent dat ik ook hier een beetje thuis ben. En ik realiseer me weer dat het zulk een samenzijn (waar dan ook) is wat ik het meest gemist heb toen ik ziek was. 

zondag 10 augustus 2025

Expressie

Ik moet mezelf er af en toe aan herinneren hoe nuttig ik mezelf hier in Kupang de afgelopen dagen heb gemaakt. Ik had hier veel langer willen zijn, net als in Nias en net als in Yogya, maar in de 6 dagen die ik hier heb doorgebracht ben ik superproductief geweest en ik heb ook nog een beetje kunnen oefenen met mijn grenzen aangeven.

Ik wist wat ik hier kwam doen: contacten leggen met mensen van het eiland Flores om misschien volgend jaar in Flores net zo'n restitutieproject te doen als vorige maand in Nias. In Nias was het makkelijk: Doni kende iedereen. Voor Flores moet ik die contacten zelf leggen. Ter plekke. Kupang is daar geschikt voor omdat er Florinezen van allerlei achtergronden in deze provinciehoofdstad (op eiland Timor) wonen voor scholing en werk: Manggarai, Lio, Ngada, Nage - daar heeft Jaap Kunst in 1930 allemaal muziek opgenomen. 

Elcids socialistische pesantren, het Institute for Resource Governance and Social Change (IRGSC), is een fantastische springplank. Want Elcid kent ook iedereen, en iedereen loopt er binnen, ook de Florinezen. 

Door mijn moeheid was het Indonesisch de afgelopen dagen echt weer een worsteling. Het verschil tussen wat ik wil zeggen en kan zeggen is heel groot, en is groter in een nieuw gebied met een nieuwe tongval en andere woorden. En mensen die soms heel, heel snel praten. 

Dus ik bereidde me heel goed voor op de ontmoetingen die ik met mogelijke tussenpersonen tussen mij als Nederlandse curator en brongemeenschappen ging hebben, waaronder de Florinese Rector van de Kupangse katholieke universiteit, en pater van de nog steeds uiterst machtige Societas Verbi Divini (SVD). Ik schreef zinnen uit, zocht woorden op, stelde me goed voor wat de kernzinnen van mijn missie (!) moesten zijn: dat de handeling van het teruggeven van oud erfgoed in zichzelf al belangrijk is, en hoe die kan leiden tot een overdracht van zeggenschap over de opgenomen gezangen, filmbeelden en foto's en tot een gezamenlijk curatorschap over het erfgoed mits relaties over een langere duur onderhouden kunnen worden. Dat had ik in Nias gezien. 

Dankzij die goede voorbereiding liepen alle vier bijeenkomsten met mensen uit de regio Ende, de regio Ngada, het cultuurgebied Lamaholot en Bajawa uiterst vloeiend. Ik heb gisteren mijn aantekeningen uitgewerkt in een verslagje in het Engels en ik sta versteld van wat ik allemaal heb opgestoken van die ontmoetingen in het Indonesisch. Ik kan veel begrijpen. Of ik het goed begrepen heb is een ander verhaal.

Terug in de auto, na de eerste ontmoeting waar mijn contactpersoon had meegezongen met de opgenomen gezangen van bijna honderd jaar geleden en me uitgebreid informeerde over de huidige praktijk ervan, voelde ik een last van me afvallen. En ik vroeg me af waar dat door kwam. 

Ik denk door het feit, simpelweg, dat ik me had kunnen uitdrukken zoals ik wilde en had begrepen wat mijn gesprekspartner had gezegd. Ik had in de dagen ervoor steeds een gevoel van afzondering gehad zonder dat ik er mijn vinger op had kunnen leggen. Het was een verbinding die miste, en die ik pas kon identificeren toen ie weer terug was. 

Deze hoedanigheid van verbale eloquentie is natuurlijk tijdelijk en betrekkelijk, net als gezondheid en soepele relaties. Maar ook met die tijdelijkheid leer ik steeds beter omgaan. 

Risico's

In Nederland zijn we gewend risico's te minimaliseren met preventiemaatregelen. Dat is ontzettend nuttig: autogordels, brandmelders - het scheelt een hoop levens per jaar. Alleen met de fietshelmen wil het nog niet zo lukken. 

In Indonesië doen ze dat ook steeds meer, en de situatie is heel anders dan toen ik er kwam als kind. De risico's die mijn ouders namen zouden ouders vandaag de dag niet meer nemen. Toch ben ik ze er dankbaar voor. Staand in de achterbak van een pick-up met fikse vaart door haarspeldbochten in de bergen. Met leeftijdsgenootjes uren door de sawahs dwalen met als enige begeleider een vriendelijke hond. Ik was toen een jaar of 9, misschien 10. Ik weet het nog omdat het zo leuk was. En ik denk dat ik nu vrij makkelijk in mijn eentje rondreis in landen als Zuid-Afrika en Indonesië omdat ik als negenjarige al ervoer dat ik dat dus kon. Maar ik heb natuurlijk ook altijd geluk gehad - ik ben tot nog toe door de risico's heen gezeild 

In tegenstelling tot mijn jeugd zijn autogordels en brommerhelmen nu verplicht in Indonesië en er wordt stevig gehandhaafd. Maar er is een groot verschil tussen de steden en het platteland. In en om het kleine dorpje Hilisimaetanö op Nias rijdt niemand met een helm. En ik vind het heeeerlijk, zonder helm met wapperende haren op de brommer. Het geeft me net zo'n vrij gevoel als vroeger met mijn vriendinnetjes door de kampong banjeren. Ik kan opgaan in de omgeving.

Ik weet dat het gevaarlijk is. Dat ik - wellicht onnodige - risico's neem. Op provinciale wegen bereikten we soms snelheden tot 70 km/uur. Als er dan een geit onverwacht oversteekt of een steen op de weg ligt dan is het gebeurd. Einde verhaal zonder helm. Maar het is niet gebeurd. 

De Indonesiërs die ik spreek denken niet in termen van het minimaliseren van risico's. Ze dragen een helm omdat ze anders een boete krijgen, niet omdat het veiliger is. In Yogya zie je brommerrijders netjes met een helm op. Vader rijdt, moeder zit achterop, beide met helm. De kindjes tussen hen in hebben geen helm op. Ik zie het zo vaak dat ik er niet eens meer van opkijk. In het kleine stadje Telukdalem op Nias zette Tilik, mijn gids, zijn helm op. In de stad is politie. Zodra we weer buiten de stad waren, zette hij hem weer af. Ik snap het wel. Zonder helm is het veel lekkerder in de warmte. 

Ik schuif dus mee in dat negeren van risico's, altijd gedaan eigenlijk, als ik hier ben. Maar er zijn grenzen. Gisteren vroeg Grace, een van de tieners die het huishouden van mijn gastheer helpt runnen, of ik me niet stoorde aan het feit dat de gastank een beetje riekte. Nu ben ik verkouden, dus ik ruik niet goed, maar toen ze het zei dacht ik: "Verrek, het ruikt hier al een paar dagen een beetje gek." 

Toen ik in Kupang aankwam heeft mijn gastheer heel attent vanuit Jakarta wat gas besteld zodat ik af en toe een omeletje kan bakken. Die gastank staat naast het fornuis in de keuken. Net als andere huizen in Indonesië is de grens tussen binnen en buiten fluïde. Als je alle ramen en deuren openzet dan waait het hier ook helemaal door. Geen airco nodig. Maar 's avonds doet het personeel netjes alle deuren en ramen dicht. Dan is binnen echt binnen. 

Ook in Indonesië voegen ze - ter preventie - een luchtje toe aan het gas, maar het is een ander luchtje dan in Nederland. Ik had het niet herkend als een gaslucht. Toen ik beter ging opletten kon ik het lek in de gasleiding zelfs horen: een hele zachte sis. 

Net als een boetevermijdende brommerhelmdrager had Grace me gevraagd of ik me niet stoorde aan de gaslucht. Het is de preventiemaatregel waaraan sommige Indonesiërs zich storen, niet het potentiële gevaar. Dus ik probeerde het haar uit te leggen in moeizaam Indonesisch. Ik kan intussen alle dimensies van koloniale geluidsarchieven in heel behoorlijke volzinnen uit mijn mond krijgen, maar hoe leg je uit dat de keuken een bom wordt, ontstoken door iets simpels als een lichtknopje, als je die tank laat lekken en 's avonds de ramen dichtdoet. Gelukkig is het woord bom in het Indonesisch hetzelfde als in het Nederlands...

We zetten alle ramen weer open en ik stelde voor om Bapak David (mijn gastheer) een berichtje te sturen. "Dat hoeft niet" zei Grace heel snel, en sloeg onmiddellijk aan het bellen. De huishoudster, die in Om (Oom) Davids afwezigheid het huishouden runt, kwam een uurtje later. Toen bleek dat die gastank helemaal niet in de keuken mocht staan van Om David. De gastank moet buiten staan, want er was al eerder gedoe mee geweest. Ik had drie dagen en vier nachten lang boven een potentiële bom liggen slapen. 

Voor het eerst was ik directief. Ik weet niet zo goed hoe dat moet, bevelen uitdelen, en het brengt mensen van de huishouding de hele tijd in verwarring dat ik geen instructies geef, maar vragen stel. Of er misschien dit of dat mogelijk is. Dat is veel te onduidelijk, en het heeft niets met mijn beperkte taalvaardigheid te maken. 

"De gastank moet ontkoppeld worden en gaat nú naar buiten," zei ik. Dat was volkomen duidelijk en het geschiedde zonder omhaal. Dan maar geen omeletjes. Om David weet nog van niks. Dat laat ik even zo.  

Ach ach, die risico's... Het grootste risico in dit land, lieve lezertjes, gaat niet over gaslekken of rijden zonder helm/gordel. Dat gaat over luchtvervuiling, de ongelooflijke hoeveelheden fijnstof die mensen hier inademen, ik dus ook. Mijn ogen en luchtwegen zijn continu geïrriteerd door de eindeloze vuurtjes langs de weg waar mensen hun afval verbranden, inclusief plastic en deodorantflessen. In Yogya wordt het nu een beetje gereguleerd (met boetes), maar in Kupang nog niet. De dikke rook is overal. 

Dat is eigenlijk het werkelijke gevaar. Ik sta daar een paar weken per jaar aan bloot (een risico dat ik bewust neem), maar mensen die hier wonen staan daar hun hele leven aan bloot en hebben geen keuze. En als je die keuze niet hebt dan denk je niet in termen van risicominimalisering, want dan word je gek. Risicominimalisering is een privilege van mensen en instanties die tot in behoorlijk detail hun omgevingsfactoren kunnen beïnvloeden. Daar ligt dus een verantwoordelijkheid van de overheid, in Nederland net zo goed als in Indonesië (denk aan Chemours of Tata-Steel). 

Zo, nu heb ik het voor mezelf ook allemaal weer recht gepraat. 

dinsdag 5 augustus 2025

Loslaten

In Kupang, meer dan 3.000 km van Nias, zijn er veel dingen heel erg fijn: ik heb een heel huis voor mezelf omdat de eigenaar (die ik vorig jaar ontmoette) in Jakarta is en ik er toch mocht logeren. Grote tuin, gastenverblijven, volledig geëquipeerde keuken, goed gevulde koelkast, dakterrassen (meervoud), en zonnepanelen op het dak. Ik kan met het raam open slapen, met uitzicht op de bomen en de bloemen, en zonder inkijk. Ik hoef geen rot-airco aan, en geniet van de geluidloos, traag wiekende ven aan het plafond van mijn slaapkamer. 

Ik loop weer binnen bij de marxistische pesantren, de NGO IRGSC, van mijn intussen goede vriend Elcid, waar telkens weer nieuwe interessante mensen in en uit lopen, een hapje meeëten, waarbij de ene discussie in de andere overloopt, en studenten mekaar helpen met deadlines. Als we een beetje gaar worden van dat getuur in de computer gaan we een beetje poetsen en schoonmaken in het stoffige kantoor waar alle jaargangen van de kwaliteitskranten die Elcid over tientallen jaren verzameld heeft, verplaatst en gedigitaliseerd gaan worden. 

Ik leun in die fijne ervaringen, het briesje van de zee door de voordeur, de lekkere vis bij de lunch, maar ik balanceer wel op het randje. Mijn lichaam beslist nu mee over of ik iets wil of niet. Voor ik ziek werd, zat ik gewoon zonder helm achterop de brommer en verloor ik me in het langsrijden langs verlichte winkeltjes in de vroege avond. Alles moest wijken voor de herinneringen die ik aan het maken was. Nu doe ik dat ook, op zo'n zelfde brommer, en geniet er heus van, maar ik denk ook: Pfoe, ik ben wel moe. 

Het manifesteert zich vooral in taal. Als ik moe ben, is mijn Indonesisch het eerste wat verdwijnt. Dan kan ik niet meer meedoen. Of liever: ik wil dan gewoon in mijn zowel-binnen-als-buiten-hoedanigheid met rust gelaten worden, omdat het zoveel inspanning vergt een gewone conversatie te volgen en te voeren (in weer een heel erg ander taalgebruik dan op Java en Nias - die eenheidstaal is voor een deel ook slechts theoretisch).

Maar met rust gelaten word je in dit land nooit, maar dan ook helemaal nooit. Altijd wordt er een antwoord van me verwacht, een reactie, een vorm van betrokkenheid. En wat belangrijker is: ik laat me daar ook steeds weer toe verleiden. Ik kan mijn grenzen niet goed aangeven erin, want het liefste word ik bij alles, maar dan ook alles, betrokken. Alles is leuk en interessant: een discussie over biodiversiteit op Timor, en over de theologie van Petrus en Paulus. Maar ik kan het niet écht volgen, alleen maar een beetje. Ik ben gehandicapt.

Vorig jaar liet ik me daar niet door frustreren - of ik ben de frustratie weer vergeten, dat kan ook. Ik blogde niet, toen. Maar ik was toen gewend aan een leven met beperkingen. Ik kon zoveel minder dan ik nu kan. Ik zat nog aan de medicijnen, om het allemaal te reguleren. En ik zat zonder het te weten ook nog met die kapotte heup, die echt veel pijn deed.

Nu laat ik me er wel door ontregelen. Ik heb dat hele huis in een prachtige buitenwijk van Kupang voor mezelf. Ik heb personeel dat voor me knipscheert en al mijn bordjes afwast en mijn onderbroeken wast. Maar als ze een hele middag 85 keer hetzelfde TikTok-filmpje zitten af te spelen, dan ben ik totaal doorgedraaid. En ik ga er niks van zeggen. Nee, echt niet. Ze knipscheren al genoeg voor me. 

Dus ik moet mijn eigen vormen van regulering vinden. Ik hoef niet met alle zintuiglijke indrukken die ik binnenkrijg iets te doen, dus ik hoef ze ook niet allemaal te beheersen. Ook als er 85 keer hetzelfde TikTok-dansje uit een telefoon kraakt dan ben ik veilig. En ik mag het mezelf gunnen een cultural shock te hebben na al dat gereis en een maand in Java zo'n 1500km verderop. Zo'n shock trekt vanzelf weer bij, maar hij is er wel, en hij mag er zijn.

Dus daar leun ik in, en vandaag ging het al beter dan gisteren. Dat ging denk ik vanzelf - juist omdat ik er niet echt iets voor heb gedaan, kan het loslaten plaatsvinden. Zo'n beetje.  


donderdag 31 juli 2025

Terugval

En nu is er een terugval. Mijn kwetsbaarheid die gedurende de afgelopen drie jaar tot aan maart 2025 een invaliderende ziekte was, Long Covid, is er nog steeds. Sterker nog, zo weet ik al best lang: die kwetsbaarheid was er altijd al. Ik kon als kind al niet goed tegen harde geluiden (stofzuigers, wasmachines, een te aanwezige sopraan) en ik was ontzettend snel overprikkeld. De afgelopen jaren heb ik geleerd mijn gedrag daarop aan te passen. Dat ga ik nu dus ook doen. 

In de afgelopen dagen is mijn tinnitus tot loeiende hoogten aangezweld, heb ik weer tremoren in mijn schouders, hartkloppingen en onrustige slaap. Mijn lichaam is in een continue staat van verhoogde alertheid. Tegelijkertijd ben ik traag in het verwerken van binnenkomende prikkels. Multitasken, nooit mijn sterkste punt, is onmogelijk. Het is een waarschuwing van mijn lichaam: ik moet rustiger aan doen. Tempo omlaag. Intensiteit omlaag.

Dus ik kruip weer even in mijn schulp en erger me aan de (overigens enorm beschaafde) medegasten die na twaalven nog rondhobbelen en met deuren klapperen. En ik voel weer hoe ik een jaar geleden in Indonesië ook zo functioneerde. Een boekje lezen, maaltijden laten bezorgen, beetje wegblijven bij de medegasten en hun gillende kindertjes. Ik vond dat toen prima, want ik was er helemaal aan gewend om zo te leven. En nu is het wennen. Wat heb ik de afgelopen maanden veel gedaan! En wat heb ik veel kúnnen doen. Dat was een jaar geleden ondenkbaar.

De terugval bouwde zich op, allereerst omdat ik natuurlijk de afgelopen maand de goden al een beetje verzocht heb met al mijn restitutiepraktijken, en expedities op brommertjes, maar ook omdat ik de afgelopen dagen in Jakarta was. 

Jakarta is een waanzinnige, krioelende, constant overkokende metropool met meer dan 11 miljoen inwoners. De straten zijn 24 uur per dag het toneel van zich stapvoets voortwurmende massa's van toeterende bajaj's/tuktuks, brommers, auto's en brullende vrachtwagens. Hoog boven onze hoofden verrijzen treinsporen op gigantische pilaren om het fileleed in de toekomst niet nog erger te maken - ook die arbeid gaat 24 uur per dag door. Er komen elk jaar 200.000 mensen bij in Jakarta. 

Achterop de brommer of in de auto zie ik mensen passeren en passeer ik mensen met al hun gedachten, ideeën, plannen, ergernissen, verlangens, verdriet, kinderen, familie, vrienden, huisraad, handelswaar op schoot, achterop of in hun rugzak. Ongelooflijk arme mensen, met hun blote voeten over het asfalt. Stinkend rijke mensen in hun geblindeerde BMWs. Hoeveel per minuut? Hoeveel per uur? 

En dat zijn alleen nog maar de gezichten, blikken en lichamen van mensen die ik bewust registreer. Het merendeel van de langsrijders registreert mijn brein niet bewust. Maar mijn lichaam wel, and the body keeps the score. 

Die sensorische overload was niet de enige reden. Ik moest ook weer stevig aan de bak, met ontzettend leuke activiteiten die ontzettend veel van me vergen in een taal die ik maar net zo een beetje beheers. Ik ben eigenlijk de hele tijd boven mijn macht aan het tillen in het Indonesisch. Ik kan me op straat uitstekend redden, mijn uitspraak is goed want ik heb de taal al geleerd als kindje voordat ik kon lezen en schrijven, op mijn gehoor. Maar complexe discussies kan ik eigenlijk niet en die doe ik toch, en dan lijkt het toch nog wat en dan denken mensen dat ik het wel kan en beginnen ze ontzettend complex terug te ratelen en dan begrijp ik er maar de helft van. Zoiets. 

Zaterdag waren Doni en ik uitgenodigd voor een "interactieve discussie" over ons restitutieproject Suara yang Pulang door de Niasse protestantse kerk in Jakarta. In een koffietentje aan de weg, met langs scheurend verkeer en natuurlijk de azan (islamitische oproep tot gebed) in stereo van 20 kanten, stevig versterkt. De enige manier om een discussie onder die omstandigheden doorgang te laten vinden is door die nog steviger te versterken, hetgeen gebeurde. Het was een geweldige bijeenkomst, maar het vergde alles van me.

Zondagmorgen ging ik ter kerke, een kleine ruimte, maar ook alles versterkt: meezingen, bidden, en theologische discussies met de Lutherse dominee. Ook heel leuk. Ook intensief. 

Zondagavond - in groot contrast met de kerk in de ochtend - ging ik naar de experimentele dansvoorstelling Body Migration: I do(n't) want van danseres Siska Aprisia en componist Jay Afrisando in het Goethe-Institut Jakarta in de prachtige groene wijk Menteng waar wij vroeger altijd logeerden bij Johanna en Reinier voordat we naar Yogya doorreisden. Het was stervenskoud in het Goethe-Institut. Wat haat ik airco. Het droogt je slijmvliezen uit en je lichaam moet zich steeds aanpassen van warm naar koud en terug. Dat kan mijn lichaam niet goed. Ik vat altijd kou van airco, ook als ie op 24 graden staat. Maar de voorstelling was prachtig.

Maandag ben ik dwars door Jakarta getrokken om een waanzinnig cadeau dat ik van de Niasse kerk gekregen had naar Nederland te sturen: een tableau van massief tropisch hardhout met een joekel van een kruis erop, speciaal voor mij gemaakt. Het ding is 40 bij 70 cm in omvang en 8 kilo zwaar. Die kan ik dus niet in mijn koffer meenemen. Eerst naar het postkantoor, daar hebben ze een uur zitten infomeren, maar ze kwamen erop uit dat ze tropisch hout niet mochten exporteren. Toen door naar Zuid-Jakarta, naar DHL, waar het in 10 minuten geregeld was, tegen een prijs die ik hier maar even niet opschrijf. Het is allemaal Gods liefde...

Maandagavond had ik een afspraak met een paar Jakartaanse kennissen in een leuk koffietentje in Cikini. Heel hip, heel Europees, en toch ook weer niet. Ik was toen al totaal afgedraaid en had het misschien af moeten zeggen. Maarja, wanneer zie ik die mensen dan wel...?

En dinsdagmorgen, vlak voor ik het vliegtuig terug naar Yogya pakte, had ik nog een officiële ontmoeting met mensen van het Museum Nasional waar ook een deel van de Jaap Kunst Collectie ligt (met name de honderden muziekinstrumenten die hij verzamelde). Weer een verhaaltje doen in het Indonesisch, met alle beleefdheden erbij, weer in de file ernaartoe en daarna in de file naar de luchthaven. Op tijd. 

En dan heb ik het nog niet eens gehad over het hotel, duur, ruim, ogenschijnlijk schoon, maar als je dan beter kijkt lopen er toch kleine kakkerlakjes langs je wastafel, en de wandjes zijn zo dun dat je 's nachts alles meekrijgt van kermend krikkende medegasten. Om 4 uur heb ik heel hard op de muur gebonsd. De oplossing was Indonesisch: ze zetten heel hard de TV aan en gingen door met krikken. Ongewenste geluiden laat je verdwijnen door meer geluid, alsjeblieft niet door stilte...

Geloof en cultuur

Afgelopen zaterdag had de protestantse Niasse kerk in Jakarta een bijeenkomst met mij en Doni georganiseerd voor de Niassers in diaspora over het project Suara yang Pulang (Stemmen die naar huis terugkeren) dat we vorige maand in Nias uitvoerden. Anders dan in Nias omvatte ons publiek deze keer mensen die werken bij kranten, universiteiten, een hoge ambtenaar van de Provincie Noord Sumatra (waar Nias onder valt) was er, er waren vooraanstaande theologen en dominees. Allemaal wilden ze de stemmen van de voorvaderen horen die Jaap Kunst in 1930 opnam en die hun kerk voorheen uit hun diensten (en zelfs uit hun hele cultuur) had verbannen. 

De bijeenkomst begon natuurlijk met gebed:


Maar toen werd het inhoudelijk:







Er ontspon zich een levendige discussie over het belang van deze opnames voor een diasporagemeenschap die zich zelden nog naar Nias begeeft, maar zich wel verbonden voelt en op zoek is naar roots. Jonge jongens van de kerk zongen Psalm 23 (De Heer is mijn Herder) in traditionele Niasse hoho-stijl, in de Li Niha taal, wat voor mij weer een waanzinnige ervaring was want ik ken die tekst heel goed, in zettingen van Schütz en Bach en zelfs John Rutter. Maar een hoho-versie van die woorden van David: Je-zus, wat een culturele dissonantie.

En toen werd ik door de dominee uitgenodigd om zondag met hen ter kerke te gaan. Dat kon ik natuurlijk niet weigeren, maar ik werd er wel een beetje zenuwachtig van. In Indonesië is het ondenkbaar dat je niet gelooft. En wat niet denkbaar is kun je ook niet zeggen. Ik zeg meestal maar dat ik protestants ben en onder moslims hoef je dan verder niks uit te leggen. Maar hier ben ik onder rechtgeaarde protestanten die de bijbel beter kennen dan ik. 

Net als in Zuid-Afrika wordt er dan doorgevraagd: welke protestantse richting dan, waar ga ik ter kerke, hoe vaak, hoe denk ik hier of daar over. Ik vind liegen vervelend, dus ik zeg dan maar gewoon dat ik zing in de kerk. Vier jaar wekelijks in de Anglicaanse kerk in Oxford en incidenteel in de protestantse Dom in Utrecht, en dan begin ik een uitgebreid verhaal over de PKN als fusiekerk. Maar dat ik er omheen draaide was Bapak Pendeta (de dominee) wel duidelijk. Niet getrouwd en kinderloos ook nog natuurlijk. 

Toch hadden we een klik, de dominee en ik, en goede discussies over oud erfgoed en trouw aan de Heere God. Ik heb braaf mijn handen gevouwen, meegebeden, en meegezongen met het happy-clapper-repertoire. Net als in Zuid-Afrika zijn de kerkgangers, inclusief de voorgangers, hier jong en vlot en enthousiast. "We zijn Lutheraans," verklaarde de dominee, "maar qua muziek doen we alles en ik heb maar twee theologische uitgangspunten die ononderhandelbaar voor me zijn: dat Christus de mensgeworden zoon van God is en dat [die ben ik dus vergeten]. De rest is interpretatie." De Nederlandse protestanten kunnen nog wat leren van deze man. 

Het kerkgebouw was wat je in het Indonesisch een gudang zou noemen, niet meer dan een opslagruimte in een onooglijk gebouwtje aan een achterafstraatje in kolkend Jakarta. Er was een lichtgevend kruis in gezet om het een kerks aanzien te geven. De dominee verontschuldigde zich voor deze nederige omstandigheden. Ik vertelde over eerbiedwaardige schuilkerken in Nederland en hoe deze plek me daaraan deed denken, zonder erbij te vertellen dat die schuilkerken vaak katholiek waren. 



En ik vertelde hem dat mijn overgrootvader een Lutherse dominee in Duitsland was - en dat is waar. En het maakte me in de war, want ik stond daar met mijn ogen open te doen alsof ik stond te bidden, wat ik huichelachtig vond, maar het feit dat ik het huichelachtig vond is eigenlijk al heel protestants. Ik ben protestants van cultuur, maar niet van geloof en het schuurt als ik daar in de kerk mee sta te doen. Dat voelde ik in Oxford ook al. 

Maar die schuring geeft ook een ongelooflijk interessante dimensie aan de interactieve discussie die we een dag eerder over de opnames van Jaap Kunst hadden gehad. De voorouders van deze protestantse Niassers hebben hun oude gewoonten moeten afzweren in opdracht van een kerk waarvan ze zich nu onlosmakelijk onderdeel voelen. De kerk is hun thuis, hun anker - dat voelde ik die zondag in die gudang. 

Maar ze vertelden me ook hoezeer ze kippenvel kregen van die voorouderlijke gezangen die Kunst heeft opgenomen en die ik liet horen. De dominee, die de oude culturele gebruiken een warm hart toedraagt en hoho misschien wel verder wil integreren in de dienst dan alleen voor de psalmen van David, vertelt me dat ie voorzichtig moet zijn, omdat er genoeg mensen in zijn kudde zijn die er niets van moeten hebben, die heidense, achterlijke toestanden. "Ze zijn bang voor syncretisme", verklaarde de dominee. 

En hij is dus wel iemand tegen wie ik dan kan antwoorden: "Voor mij, afkomstig uit een protestants Europees land, is die positie vervreemdend, want vanuit mijn perspectief zijn mensen uit Nias die protestants zijn geworden ook syncretisch." Dat standpunt begreep hij, al was hij het er duidelijk niet mee eens. En zulke discussies zijn me dus goud waard. Ook al moet het in mijn steenkolen-Indonesisch.

woensdag 23 juli 2025

Binnen en buiten

Net zoals binnenruimtes in Indonesische huizen overgaan in buitenruimtes, de veranda een woonkamer én een onderdeel van de tuin is, zo transformeert het ene tijdverdrijf zich in het andere: een overleg wordt een middagmaal wordt een bezoek al naar gelang de mogelijkheid zich voordoet en benut wordt.

Ik kan daar steeds beter mee omgaan. Voor ik ziek werd maakte het me rusteloos: "Wanneer begint de volgende activiteit?" "Hebben we een afspraak of hebben we geen afspraak?" Maar er zijn geen discrete activiteiten hier. Je bent gewoon, en hebt gesprekken en je doet dingen, soms op afspraak en met een planning, maar het is niet zo vastgelegd als in Nederland. 

Het is opvallend hoe die ziekte me minder rusteloos heeft gemaakt; ik neem situaties nu veel meer zoals ze zijn, terwijl ik vroeger toch ook heel goed wist dat ik dat moest doen om goed te functioneren hier. Maar ik wist niet zo goed hoe. Ik weet nog steeds niet hoe - ik kan het in elk geval niet in woorden vangen - maar het gaat vanzelf. Elke dag is een geschenk sinds ik weer beter ben.

Dus gister werd een werkoverleg over het onderzoek van een van mijn promovendi een middagmaal en daarna een bezoek aan het Tjipta Boedaja kunstenaarsdorp, op de helling van de vulkaan Merapi. Ik kan de vulkaan zien vanuit mijn kamer. Yogya ligt aan zijn voet. Hij is één van de actiefste vulkanen van Java. 

De berg doet hetzelfde met me als de zee. Als ik hem zie, dan trekt ie aan me. Dan moet ik steeds naar hem kijken en wil ik er het liefst naar toe, of erin. Ik heb dat met alle zeeën en bergen, maar met de Merapi het meest omdat ik al met ontzag naar hem kijk sinds ik twee-en-een-half ben. 

Dus ik sloeg een bezoek aan het kunstenaarsdorp, een uurtje of anderhalf de helling op, niet af. Daar werd net het recentelijk afgesloten jaarlijkse Festival Lima Gunung geëvalueerd, een festival waarin de inwoners van de dorpen op de hellingen van de vijf vulkanen Merapi, Merbabu, Sumbing, Sindoro en Slamet hun culturele erfgoed tentoon spreiden, met zang, dans, muziek, theater, architectuur en beeldende "kunst". Geen formeel geschoolde kunstenaars, maar "dorpelingen" die in het dagelijks leven boer zijn. 


Voor het oog van een buitenstaander zoals ik was het een volstrekt egalitaire bijeenkomst. Iedereen sprak, jong en oud, mannen en vrouwen. Iedereen maakte iets van zijn bijdrage. Retorica is zo belangrijk hier, de juiste grappen maken, je toehoorders vasthouden met dubbelzinnigheden. Veel kon ik niet volgen, het ging heel vaak over in het Javaans. Maar ik zat daar rustig, in de namiddagzon, te luisteren en te kijken, en te genieten van de geur van kretek die overal opsteeg. Ik was deel van het evenement, mocht mezelf voorstellen, en ook weer niet, want ik hoefde verder niets te zeggen. Gelukkig. Zowel binnen als buiten, dat vind ik het fijnst. 

Nog geen maand geleden zat ik in Nias ook in een kringgesprek met dorpsoudsten, bedacht ik. Bijna 2.000 km verderop. Zo anders: andere taal, andere lichaamstaal, andere verhoudingen. Maar ook vergelijkbaar, al was het maar omdat ik in een positie ben om te vergelijken: de meeste Javanen zijn nog nooit op Nias geweest en vice versa, om maar te zwijgen van de kleine Sunda-eilanden (NTT) nog eens 2.000 km verderop, waar ik ook vaak kom.

Zou dat mijn link zijn met de voorvechters van de eenheidsstaat, Bung Karno en de zijnen om te beginnen, die de hele archipel al waren doorgesjouwd (vaak onvrijwillig) voor ze het voor het zeggen kregen? Die nationale taal, waarin ik een beetje mee kan doen, was in elk geval een gouden greep.

zaterdag 19 juli 2025

Boeddhist

Toen ik vorige week in Yogya aankwam, had ik meteen een klik met het oudere echtpaar dat de homestay runt. Ze zijn rijke Jakartanen, met pensioen, die dit huis met veel stijl en smaak hebben neergezet. Meneer is zachtbespraakt, bedachtzaam in zijn formuleringen. Hij doet me af en toe een beetje aan mijn vader denken, in zijn meer relaxte buien. Mevrouw laat soms het personeel aankloppen omdat ze een lekkernijtje voor me heeft. En soms, als ik beneden in de tuin zit te typen, komt ze zelf langs om zoetigheden te brengen, en geeft me de Chinese namen ervan.

Ze zijn van Chinese komaf, net als Joden in Europa al eeuwen in Indonesië, en altijd gediscrimineerd, maar ook vaak welvarend in de handel. Ik zie dat niet alleen aan hun uiterlijk, maar ook aan de thee die ze schenken, en het fijne Chinese porselein dat in de gemeenschappelijke ruimtes staat opgesteld, naast prachtige ikats waar ik niet weet waar ze vandaan komen.

Zoals alle oude huizen in Indonesië zijn ruimtes zowel binnen als buiten. Er is niet echt een scheiding tussen binnen en buiten. De veranda is een woonkamer, en die loopt vanzelf over in de tuin. 

Toen ik gisteren thuiskwam van het boodschappen doen, stond meneer gebogen over een blik (van een stoffer en blik). "Er zijn hier veel beestjes", mompelde hij, half naar mij, half in zichzelf. "Wat voor beestjes?" vroeg ik, en boog me ook over het blik. Daar krioelden een paar duizendpoten. Als kind was ik altijd bang voor ze omdat ze zo ontzettend veel groter zijn dan Nederlandse duizendpoten. Nu vind ik ze niet eng meer. 

"Hoe noem je ze in het Indonesisch?" vroeg ik. "Dat weet ik eigenlijk niet precies" zei meneer bedachtzaam. "In de volksmond noemen we ze duizendvoeters (kakiseribu)." "In het Nederlands ook!" riep ik uit. 

Meneer bleef geduldig boven het blik wachten tot de duizendpoten met al hun duizend voetjes waren opgestapt, daarna gaf hij ze een lift met het blik naar de tuin een paar meter verderop, waar hij ze weer uitzette. "Ze maken de grond vruchtbaar," mompelde hij, weer half in zichzelf, half naar mij. "Ze zijn erg nuttig," bevestigde ik. 

Ik vond meneer altijd al erg aardig, maar iemand die duizendpoten een lift geeft, in plaats van ze met een sapu (een bezem) aan de kant te vegen, zo iemand moet wel een goed en fijn mens zijn. Misschien wel een boeddhist, dacht ik. Een echte. 

vrijdag 18 juli 2025

Waarde

Het was een tijdje stil want de mieren hadden mijn computer helemaal overgenomen. Kolonisatie. Hij deed niets meer, niet meer aan, niet meer uit, alleen maar blazen. Citra en ik hebben hem naar de computerdokter gebracht en nu doet ie het weer. De hele schoonmaakoperatie kostte 75.000 rupiah (EUR 3,50).

Dit is de bizarre neokoloniale situatie waarin ik me altijd bevind als ik in Indonesië ben, en oh, wat is het comfortabel. Mijn homestay biedt geen ontbijt, dus ik ontbijt aan de weg met heerlijke soto elke morgen: met een portie rijst, de lekkerste kecap van de stad, verse sambal, stukjes mals rundvlees, verse jeruk nipis (limoen), verse groenten. Ik neem er emping bij (lekker kroepoekachtig snackje) en gefrituurde tempé. En een hele grote kop heerlijke bloemige thee. Alles bij elkaar: 18.000 rupiah (nog geen euro).

En ik laat mijn broek maken, ook aan de weg. Er zat een gaatje in de broekspijp. Bij een kleermaker die er met zijn ratelende singernaaimachine dag-in-dag-uit zit, met een zeiltje boven zijn hoofd tegen de zon. "Vermak" heet zijn ambacht in het Indonesisch (cf. het Nederlandse "vermaken" van kleren). Hij heeft niet alleen het gaatje hersteld, maar ook een slijtplek preventief verstevigd. Voor 5.000 rupiah (nauwelijks meer dan een kwartje). 

Het neokoloniale eraan is dat ik op dezelfde dag naar het luxe-hotel Royal Ambarrukmo ga (achterop de brommer, ook voor ongeveer een euro) om daar te gaan zwemmen. Mijn moeder vertelt me dat Ambarrukmo 45 jaar geleden ook al veel te duur was, maarja, ik kom er dus ook al 45 jaar om te zwemmen, dus ik vind het jeugdsentiment moeilijk te weerstaan. Het zwembad is schoon, lang en bijna leeg. Ik kan er heerlijk baantjes trekken. Het is in wezen het zwembad waar ik ooit in heb leren zwemmen. 

Dat kost 175.000 rupiah, bijna 10 euro, maar je krijgt daar dan ook een verdomd goeie lunch met drinken bij, bezorgd aan het bad. En je mag er de hele middag rondhangen. Maar wat is 175.000 rupiah, zo besteed, voor die kleermaker... Allemensen... 



zondag 13 juli 2025

Metropool en periferie

In het toetsenbord van mijn laptop heeft zich een mierenkolonie genesteld. Ik snap waarom ze het er lekker vinden. Aangenaam warm, helemaal beschut weg kunnen kruipen onder de toetsjes en vast meer dan genoeg koekkruimels om de hele kolonie voor minstens een jaar te voeden. 

Zodra ik begin te typen komen ze naar buiten hollen en beginnen ze heen en weer te draven. Ik ben een mierenvriend, mieren zijn ontzettend nuttig, maar deze kleine jongens doen ook een beetje pijn. Semut api (vuurmiertjes) scheiden zuur af, ook als ze niet de bedoeling hebben je te knijpen of te bijten. Niet erg, zoiets als een muggenbeet, maar als ze in hordes over je handen lopen, is het niet echt aangenaam.

Een typisch tropenprobleem. Hoe krijg ik ze eruit? Elcid raadde een stofzuiger aan, maar gaf meteen aan dat ik daarvoor naar een garage moet. Huishoudens in Indonesië hebben geen stofzuiger. Alles gebeurt hier met een bezem. Andere suggesties zijn een föhn erop (die heb ik dan weer niet) of de computer in de zon leggen - maar als de mieren die hitte niet doorstaan, doet mijn computer dat dan wel?

Al mijn Yogyanese vrienden nemen aan dat ik die mieren meegenomen heb uit het landelijke Nias. Rurale overlast. Dat klopt niet. Ik heb in Nias in huis geen mier gezien. Wel muggen. Maar hier krioelen de semut api in lange straten over mijn tafel. Dit zijn Yogyase mieren hoor. 

Het is slechts een klein voorbeeld van het feit dat hier in een miljoenenstad op Java, die bovendien een artistiek centrum is, allerlei aannames leven over mensen op de andere eilanden - eilanden die in de koloniale tijd de "buitengewesten" heetten en nog steeds stiefmoederlijk behandeld worden. Er gaat per hoofd van de bevolking minder geld naartoe voor scholen, wegen, ziekenhuizen en cultuur dan naar de metropolen op Java en Bali. 

Daarom heb ik zo'n enorme bewondering voor twee mensen die ik op Nias ontmoet heb. Samen met hun ouders hebben ze pas enkele jaren geleden de bestaande Theologische Hogeschool Imanuel laten accrediteren tot een universiteit, de Universitas Nias Raya. Het is makkelijk om er laatdunkend over te doen (wat ik waarneem bij mijn Yogyanese academische vrienden): wéér een universiteit erbij. Wat betekent een titel van zo'n instelling nou helemaal?  

Maar Ibu Rebecca (de vice-rector) en haar man Pak Martiman (de rector) hebben me laten zien hoe belangrijk het is, een universiteit op het eiland. Nias heeft de omvang van Bali oftewel 10x Texel, maar in relatieve afstand is het veel groter omdat de wegen niet altijd goed begaanbaar zijn. Er is een gebrek aan scholing en werk op het eiland, en die twee versterken elkaar. Mensen die zich beter willen scholen vertrekken van het eiland, en het potentieel van jongeren die veel meer zouden kunnen dan hun ouders helpen in de rijstvelden blijft onbenut. Zo blijft het altijd sappelen daar. 

De oplossing is hoger onderwijs ter plekke. Ibu Rebecca en Pak Martiman zijn ondernemende en intellectuele pioniers; ze pakken alle mogelijkheden aan die op hun weg komen. Ze lobbyen overal: bij de regionale overheid, de landelijke overheid, bij bedrijven, bij zusteruniversiteiten waar ze zelf op hebben gezeten op Java, bij mij - en ik wil ze vreselijk graag helpen. Ze bouwen iets op, helemaal uit het bijna-niets, en wijden hun hele leven eraan om het te laten lukken. 


De aula van de universiteit is een oude loods, behangen met mooie gordijnen. Ze hebben vier faculteiten: Economie & Business, Rechtsgeleerdheid, Natuurwetenschappen & Technologie, en Pedagogiek. Daar is behoefte aan op het eiland. De rest komt later. En de theologie is verdwenen...

Toen ik er twee weken geleden was voor een gastcollege kon ik de pioniersgeest voelen. Een universiteit in wording - wanneer kom je dat nou tegen? Op een zaterdagmiddag zaten ruim 60 studenten uit allerlei vakgebieden klaar voor mijn verhaal in de aula/loods (ik was te laat). Ze werden continu aangemoedigd om zich uit te spreken, om vragen te stellen, om contact met me te zoeken, en velen deden dat ook. "Er ontbreekt vaak zelfvertrouwen", vertelde Ibu Rebecca me later. "Deze jongeren zijn kinderen van landarbeiders. Hun ouders hebben het er vaak moeilijk mee dat ze kritisch leren denken, terugpraten, vragen leren stellen. Sommigen zijn zo goed dat ze een master of zelfs een PhD in Medan of Jakarta zouden kunnen doen, maar hun ouders willen vaak niet dat ze van het eiland afgaan. Het vergt een lange adem en veel bemiddeling."

De docent die ons ophaalde uit Hilisimaetanö vertelde hoe slecht de scholing op Nias is. Er zijn te weinig gekwalificeerde onderwijzers (daarom de Faculteit Pedagogiek), en de niet-gekwalificeerde onderwijzers verdienen zo weinig dat velen het voor gezien houden. Er is gewoon niet van te leven. Daarom moeten basisschoolkinderen geregeld uren lopen om een school te bereiken. En als het oogsttijd is houden hun ouders hen liever thuis, om wat extra handen te hebben. 

Vroeger (ik weet niet precies wanneer, maar tot ver in de postkoloniale tijd) was de situatie in heel Indonesië zo. Maar op Java en Bali zijn de mensen die ik spreek het helemaal vergeten. Dat zet me aan het denken. 





vrijdag 11 juli 2025

Thuis

De titel van dit blog dekt de lading weer: ik ben 'thuis' in Yogya, 1780km zuidoostwaards van Nias (en dan ben je nog niet eens half Indonesië door). Zo voelt het ook, thuis. Ik kom hier immers al sinds 1976, al was ik er even niet tussen 1994 en 2013. 

Dat thuis voelen gaat vooral over geluid en geur. De bumbu's van de nabijgelegen warung, in laagjes smaak die mijn neus na en door elkaar bereiken. En er is hier dichtbij een moskee met een muezzin die mooi zingt en niet blèrt. Ik noem het zingen, maar het is het voorlezen van een surat uit Al-Quran, meanderend om een reciteertoon met prachtige overmatige secundes in de toonladder. Intussen kletsen mensen singsongend Javaans tijdens hun middagmaal op straat. Zo voelt thuis voor mij, net zozeer als een cellosuite van Bach. 

Ik verblijf in een nieuwe homestay, want mijn reguliere hotelletje Maharani zit vol. Maar hier is het ook heerlijk. Voor het eerst in twee weken heb ik weer een eigen kamer. 

Het is hier heel stil. Ruime kamers in een nieuw gebouw in oude stijl (heel erg Belanda, vindt Citra het) met hoge plafonds en een brede houten trap en houten vloeren, aan een heel klein steegje (dat in het Indonesisch een gang heet) waar alleen brommertjes door kunnen. Aan de tuin van het gebouw heeft zich een warung genesteld van bamboe en een paar dakpannetjes waar medewerkers van nabijgelegen kantoren en hotels komen middageten, een kretekje roken en verse kelapa muda krijgen, zo van de klllapperrrboom. Ik ook als ik langsloop. Ik mag er, ondanks herhaald aandringen, niet voor betalen.

Tijdens mijn reis van Nias naar Yogya, die overigens vlekkeloos verliep, kwam mijn artikel voor de NRC online. Hier te raadplegen, en hier voor de mensen die niet zo'n peperduur abonnement hebben. Ik had er erg mijn best op gedaan. Maar ook de woordlimiet royaal overschreden. Ik had verwacht dat één of meer hunner redacteuren er nog wel stevig in zouden gaan snijden, maar ze hebben er letterlijk geen woord aan veranderd. Alles kwam erin, met foto's van de lokale fotografen die Doni en ik hadden ingeschakeld. 

De reacties waren overweldigend, zeker toen het artikel donderdag gedrukt bij mensen in de brievenbus lag. Binnen een paar uur kreeg ik het verzoek van de NOS voor een interview op Radio 1. Collega's van de UvA complimenteerden me uitvoerig. De Facebook- en LinkedIn-reacties bleven komen. Het hield me de hele dag bezig. Inclusief de typische Barbara-preoccupaties dat ik ideeën kreeg waardoor het artikel nog veel beter had kunnen zijn: "als ik dit nu zus-of-zo gezegd had en dit-of-dat zinnetje er nog bij had gezet, dan had ik de thematiek van het artikel nóg beter rondgebreid."

Sinds ik zo ziek ben geweest, in de afgelopen twee-en-een-half jaar, kan ik zulke preoccupaties beter relativeren als spinsels van een overactief brein, dat altijd aanstaat, en zichzelf altijd maar weer opnieuw activeert, ook als er niets te activeren valt. Mijn brein verzint wel iets om het toch weer nodig te vinden bezig te zijn. 

Het is een indicatie van het feit dat ik nu weer op mezelf ben, wat ik heerlijk vind, maar waar ik ook weer aan moet wennen. Ik moet mijn draai vinden. In Nias had ik geen draai. Dat hoefde ook niet, voor twee weken. Ik werd geleefd. Door de dagelijkse bezigheden in het dorp. Door de beschikbaarheid van de badkamer in mijn gastfamilie. Door de aan- of afwezigheid van elektriciteit en druk op de waterkraan. Door het volle, soms moordende schema dat Doni voor me had opgesteld, met de ene fantastische en overweldigende ervaring na de andere.


[Deze video bevat geluid]

Alles op de brommer. Dat had ik willen toevoegen aan mijn NRC-artikel, al had ik al veel te veel woorden gebruikt. Vrijwel alle dorpsbezoeken in de afgelopen dagen heb ik achterop de brommer afgelegd. Over hele steile hobbelige weggetjes met adembenemende uitzichten over dichtbegroeide heuvels. En een ietsie-pietsie angst dat één van mijn mooie net gereviseerde kunstheupen onder het brommertje terecht zou kunnen komen met al die wegrollende stenen en dat slippend zand. 

Het had veel weg van een rit te paard zoals Kunst en Bonnet die bijna 100 jaar geleden maakten. En daar was ik mijn artikel mee begonnen, met hun Niasser expedities te paard. Als ik dat geschreven had, had ik mijn schrijfsel netjes afgehecht. Mijn brommertje reed in de voetsporen van Jaap Kunsts paard over waarschijnlijk dezelfde weggetjes naar dezelfde dorpjes. Ik treed in zijn voetsporen, maar ga ook in een soort van tegengestelde richting - along and against the grain at the same time: teruggebracht naar huis, die stemmen en geluiden. En ik nu ook weer thuis. Soort van. Allahu Akbar.

vrijdag 4 juli 2025

Dorpsleven

Het deel van het dorpsplein dat ik vanachter mijn spionvensters kan zien (ongeveer een derde) heeft 1 bal, 1 plastic bal. Iedereen speelt ermee, kleine jongens, grote jongens, af en toe ook meiden, en vanavond, zaterdagavond, was er volleybal voor de moeders. Allemaal in halflange broeken en zweten maar. 

Er zijn vast afspraken over gemaakt, over die bal, maar nooit lijkt er gedoe over. En er zijn in dit deel van het dorp toch zeker een paar honderd mensen, onder wie ont-zet-tend veel kinderen. 

Het plein is een soort woonkamer. Alles wordt er gedaan: was drogen, oogst drogen, spelen, vliegeren, gierende kleine kindertjes in een kruiwagen, flanneren in de schemering, en heel veel ngobrol and omong, Indonesische woorden die alle vormen van kletsen en ouwehoeren in zich dragen. En dan zijn er ook de jonge hondjes die eindeloos met elkaar dollen, en de brommertjes, helemaal overladen met een heel gezin erop, of drinkwatertanks of zakken rijst.

Het is behoorlijk idyllisch, in hoe het eruit ziet, maar ook in hoe het klinkt. Het klappen van de plastic bal tegen handen en voeten, lachen, af en toe een blèrend kind. Uitroepen van vreugde bij een doelpunt. Veel herrie, maar gezellige herrie, leven in de brouwerij. 

Ik zie ook hele kleine kinderen veel te zware watertanks over het plein sjouwen, elke 10 stappen moeten ze even stoppen om uit te rusten. Dan zeulen ze weer verder. Soms een paar keer per dag. Er is een jongetje van wie ik vermoed dat ie homo is; hij wordt er in elk geval mee gepest, met rare gebaartjes en stemmetjes. In grote lijnen is het kinderleven hier superveilig, maar in dit opzicht niet.   





Mijn slaapkamer is een verhoging in de centrale voorkamer van het houten oude (adat)huis met een gordijntje ervoor. Daarachter hebben Bang Nove en zijn vrouw een stenen huis gebouwd waar ze zelf wonen. De keuken en eetkamer zijn beneden in het stenen achterhuis, daar zijn ook Rani en ik welkom. Op de bovenverdieping wonen onze hosts met hun twee kinderen Zevan (spreek uit: Djefan, een jaar of 11) en Sainah (een jaar of 5). Alles is open, ik kijk vanuit mijn slaapplek zo hun leefruimte in, want de oude voorkamer waarin ik verblijf is de doorgang naar hun leefruimte. Dat is ook fijn, want omdat alles open is, waait de wind overal doorheen. Geen airco nodig. Rani's kamer is beneden, die heeft wel airco, omdat ie helemaal dicht is. Meer privacy, maar ik krijg het altijd spaans benauwd van dichte kamers waar je de hele dag in de airco zit en geen raampje open kan zetten. Ik word er ook altijd verkouden van. 


Ik moest wennen aan het gebrek aan privacy, maar ik heb geen moment spijt van mijn keuze voor een slaapplek. Het verbaast me hoe snel het went, alleen een gordijntje tussen mij en de rest van de wereld. Door de open lamellen krijg je alles mee van de straat, door het gordijntje krijg je alles mee van het gezinsleven van onze gastfamilie. Maar dat is eigenlijk helemaal ok. Ik leer om niet altijd iets te hoeven doen met zintuiglijke input van anderen in mijn omgeving. Je kunt mekaar ook gewoon lekker laten. Dat doen mijn huisgenoten ook.

Het moeilijkste vind ik dat bij de niet-aflatende karaoke-craze die heel Indonesië al heel lang kenmerkt. Ik schreef al eerder dat Indonesiërs van welke klasse of achtergrond dan ook echt niet houden van stilte en het donker. Dan krijgen duistere krachten een kans. Veel geluid betekent veel mensen betekent veiligheid en gezamenlijkheid. In grote steden wordt dat geluid af en toe wel een beetje van overheidswege gereguleerd, maar in dorpen lijkt niemand dat nodig te vinden. Elk huishouden hier in Hilisimaetanö heeft gigantische speakers die op elk moment van de dag, ook 's avonds laat, aangezet worden, vaak tegelijk, voor heeeeele valse karaoke van de ene Indonesische dreinhit na en naast de andere. Rani rapporteert hetzelfde in West-Sumatra. In Sumba en Timor heb ik het ook ervaren, en in Yogya trouwens ook vaak genoeg.  

Ik kan me er nu niet van afsluiten, en gek genoeg maakt dat het minder erg. Het heeft geen zin me erover op te winden, dus dat doe ik ook niet, en dan wen je er wel een beetje aan. Al ben altijd wel weer dolblij als het ophoudt. 

Overigens is de karaoke-drein-Indopop niet de enige constante in het soundscape hier. Protestantse psalmen zijn een andere. Er is elke vrijdag repetitie van het kerkkoor dat op zondag in de dienst moet zingen, net als ik in Oxford deed, destijds. Ik zou zo mee kunnen doen. Hallelujah.  

Opgevoed met een Jaap-Kunstige exotisme-esthetiek waarin de cultuur van de Ander absoluut Anders moet blijven dan Europese en Noord-Amerikaanse massacultuur, ervaar ik die Indo-pop en in mindere mate de psalmen als iets wat het dorpsleven geweld aandoet. Maar dat is helemaal niet zo. Voor mensen hier is die muziek onlosmakelijk deel van hun dorpsleven. Het enige wat door die muziek geweld aan wordt gedaan is mijn exotistische opvatting van het Niasse dorpsleven, met de prachtige hoho met tritonussen (overmatige kwarten) in de toonladder, het slachten van varkens en het uitvoeren van krijgsdansen. Maar donderdag, nadat de 33 varkens geslacht waren en lagen na te bloeden op het plein, en de hoho afgelopen was, toen begon de karaoke. 

Op een podium op het plein vol dode varkens volgde de ene kweelhit na de andere, en iedereen wilde natuurlijk dat ik ook een kweelliedje zong. Ik kon me er maar met moeite onderuit wurmen. Liever zing ik psalmen.  

Stilzitten

Stilzitten is nooit mijn sterkste kant geweest. En de afgelopen maanden heeft mijn reptielenbrein  - tegen bewuste wil en dank - misschien o...