Stilzitten is nooit mijn sterkste kant geweest. En de afgelopen maanden heeft mijn reptielenbrein - tegen bewuste wil en dank - misschien ook het gevoel gehad dat ik wat in te halen heb na twee en een half jaar beperkingen waarvan zeker een half jaar 20 uur per dag in bed liggen.
Maar op wat stillere momenten denk ik ook: Jezus Bar is dit nu echt allemaal nodig? Met de helft had je ook al een boel gedaan. Ik arriveerde eind juni in Nias, verbleef daar twee weken bij mensen thuis in een klein dorpje, reisde door naar Yogya, 1700 km verderop, via een bezoek aan het Museum in Gunungsitoli (de hoofdstad van Nias). Eind juli reisde ik van Yogya naar Jakarta voor de Niasse diasporagemeenschap en raakte behoorlijk over mijn toeren van die kolkende miljoenenmetropool. Van Jakarta terug naar Yogya, en een week later via Surabaya naar Kupang, ook weer 1500 km verderop. Een week in Kupang met elke dag gesprekken en praatjes, en toen weer terug naar Yogya. Vijf dagen in Yogya en toen naar de Gunung Muria, een gigantische stratovulkaan in Noord-Java waar ik gedurende twee dagen een festival bijwoonde in de oude caldera en op de steile kraterwanden. Zeven uur rijden heen, negen uur rijden terug. Ik reed niet eens zelf. Het was er overweldigend mooi.
Nu nog drie dagen in Yogya en zaterdag reis ik terug naar Nederland. Pffffff.
Het reizen kost energie in zichzelf, maar het reizen is alleen een middel, geen doel op zich (al hebben al die reisbewegingen wel degelijk waarde op zich: ik vind het heerlijk om uit het raampje van een auto te hangen en het landschap voorbij te zien trekken. Of een middag bivakkeren in een fijn cafeetje in Surabaya bij het treinstation - een cafeetje waar alles open is [geen airco] en geen muziek gedraaid wordt. Daar kan ik dan een hele middag zitten werken terwijl ik op mijn trein wacht en ik vind dat superchill).
Maar ik maak die reizen natuurlijk om op de plek van bestemming iets te doen en die activiteiten kosten ook energie. In Kupang heb ik daar al verslag van gedaan, zowel voor wat betreft werk, als de interactie met mensen.
Op het Festival Muria mocht ik iets vertellen over het restitutieproject in Nias - dat kan ik intussen uit de losse pols in het Indonesisch, hoef ik niet meer voor te bereiden. En in Yogya was me een grote eer toebedeeld.
Ik mocht gisteren het academisch jaar openen bij de Vakgroep Geschiedenis van de Universitas Gadjah Mada, de universiteit waar mijn vader een halve eeuw geleden ook al lesgaf. Dat was de hele reden dat wij drie maanden per jaar in Indonesië te vinden waren. Het grote auditorium op de bovenste verdieping van de Faculteit Geesteswetenschappen zat voor een groot deel vol met studenten en staf - ik denk dat er wel 150 mensen waren.
Ik deed wederom verslag van ons project in Nias, in het Engels deze keer om de historiografische implicaties van zo'n restitutie voor het voetlicht te brengen. Het was lastig om een balans te vinden tussen iedereen de credits en de eer geven (waar zo'n openingscollege ook voor bedoeld is) en het vinden van een kritische toon ten aanzien van het koloniale verleden waar ik zelf deel van uitmaak. Daar kreeg ik dan ook kritische vragen over en dat was goed.
Mijn collega's van het Re:Soundproject waren er (Widya, Margana). Mijn collega's van het Suara-yang-Pulangproject waren er (Doni, Rani). Een oud-student van mijn vader was er (die nu voorzitter is van het landelijke hooglerarenoverleg van Indonesië). En ik merk dat ik dat het fijnst vind: dat iedereen bij elkaar is. Dat we samen dezelfde ervaring ondergaan, ook al betekent die ervaring voor ons allemaal wat anders. Dat ik dat hier in Indonesië kan voelen betekent dat ik ook hier een beetje thuis ben. En ik realiseer me weer dat het zulk een samenzijn (waar dan ook) is wat ik het meest gemist heb toen ik ziek was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten