maandag 25 augustus 2025

Oleh-oleh

Om de overgang van Indonesië naar Nederland vorm te geven (en de scherpe randjes er een beetje af te halen) schrijf ik nu thuis aan mijn keukentafel in Utrecht toch nog even een blogje over mijn laatste dagen in Yogya. 

Die dagen waren vol en fijn, met bezoekjes van mensen die me nog even wilden spreken en lekker zwemmen in Ambarrukmo. Ik krijg altijd al heimwee naar Yogya voor ik er vertrek, en dat maakt zulke laatste dagen altijd bitterzoet: het eten is lekkerder, de brommerritjes spannender, de geluiden van vogels, krekels, cicaks en tokes zijn betekenisvoller, de fijne contouren van de hellingen van de vulkanen Merbabu en Merapi zijn overweldigender op die weinige momenten dat ze zich aan het wolkendek en de smog onttrekken en zichtbaar zijn. Ze torenen boven de stad uit, de Merapi altijd met een rookpluim uit zijn top. 

Bijzonder was de ontmoeting met Bapak Prof Baiquni, ooit promovendus bij mijn vader, nu voorzitter van het landelijke hooglerarenoverleg. In het oude hoofdgebouw van de Universitas Gadjah Mada (UGM), vlak na de onafhankelijkheid van Indonesië gebouwd als eerste instelling voor hoger onderwijs in de Republiek, ademde ik een Oxfordse sfeer: hoge plafonds, statige trappen, zuilengalerijen. Mijn eigen geschiedenis en de (post)koloniale geschiedenis raakten elkaar weer even. 

Ik sprak de Indonesische promovendi die nu met mijn begeleiding werken; vruchtbare, productieve gesprekken met mooie plannen en ideeën. Ook dat is een voortzetting van wat al was, een continuïteit in mijn werk, na twee jaar ziekte, maar ook met een intergenerationele dimensie.  

Ik vond weggaan uit Yogya als kind altijd heel erg. En ik heb er ook al vaker over geblogd. Dat oude gevoel van verlorenheid komt terug als ik de terugreis moet aanvangen, elke keer weer. "Wanneer kom ik hier weer terug? Is dit de laatste keer?" Ook dat gevoel heeft een koloniale dimensie: Indië verloren is rampspoed geboren. Wat moet die arme Nederlander, gewend aan comfort en bediendes en (meestal) zelfverkozen avontuur, in een rottig kikkerlandje als Nederland met zijn honderdduizend regeltjes en preventiemaatregelen

Maar de laatste jaren merk ik dat die angstigheid en verlorenheid minder wordt. Misschien omdat ik gewoon een dagje ouder word. Maar ook omdat er nu een continuïteit zit in wat ik hier doe. Voor de komende jaren heb ik samen met mensen in Indonesië zoveel plannen gemaakt dat ze nog niet in een heel mensenleven gerealiseerd kunnen worden. Ik heb hier echt iets te zoeken, al wil ik me graag bewust blijven van het feit dat ik hier iets te zoeken heb omdat de Nederlanders dit land ooit hebben overgenomen terwijl ze er geen fluit te zoeken hadden. Geen fluit. 

Vrijdag, een dag voor ik vertrok, gingen Citra en ik naar DHL om bagage naar Nederland te sturen. Toen ik in Jakarta het ontzettend lieve en totaal onhandelbare cadeau van de Niasse kerk had gekregen, was ik onder de indruk van de snelheid en het gemak waarmee het ding binnen drie dagen in Utrecht in mijn rommelkamer stond. Het kost een lieve duit maar dan heb je ook wat. 

Ik had vier tassen met spullen, allemaal cadeaus, lieve mensen, oftewel oleh-oleh: relatiegeschenkjes. Dat bleek bij het DHL-verzendpunt 18 kilo te wegen, 18 kilo aan cadeaus: batikken stoffen, houten en kunststoffen plakkaten met eervolle vermeldingen erop, drie trommels met koekjes van iemand met wie ik ontzettend fijn samenwerk, maar die ik alleen online ken, en heel.veel.boeken. Dat heb je ervan met al die intellectuele vrienden.  

Die hoeveelheid oleh-oleh bleek 22.000.000 (22 miljoen) rupiah te kosten om te verzenden, bijna 1.200 euro. Net zoveel als een tijdig geboekte retourvlucht Amsterdam-Jakarta. Dat was te gortig. Citra bood onmiddellijk aan dat die vier tassen dan wel bij haar thuis konden staan. Ik had nu een onhandige overstap in Kuala Lumpur, maar volgend jaar neem ik een extra koffer mee, en dan betaal ik wel bij op de terugreis. Dat kan nooit zoveel zijn als de DHL-prijs. 

Ik voelde me bezwaard natuurlijk, maar Citra wuifde dat resoluut weg. "Dat je zoveel oleh-oleh krijgt, is omdat mensen hier zo dol op je zijn, Barbara." Dat meende ze, uit de grond van haar hart, en ik voel dat ook zo. En dat maakt het ook minder erg om terug te gaan. 

Ik zit nu nog een beetje in die fase tussen twee plekken, die zowel prettig als onrustig is: niet meer in Indonesië, nog niet in Nederland. Ik krijg nog appjes van onze redacteur van Tempo (de Groene Amsterdammer van Indonesië: kritisch, diepgravend, knijterintellectueel) dat een diepteartikel over ons project in Nias wil publiceren met laatste redactievragen. Komende vrijdag mag ik bij Radio 1 iets over datzelfde project komen vertellen. Indonesische vrienden appen of ik veilig thuisgekomen ben. Ik wandel mijn reguliere wandelrondje om het Park Oog in Al en de Kanaalstraat om langzaam weer te aarden. 

En het is heerlijk om weer thuis te zijn. Mijn eigen ruimte na twee maanden continu onderweg zijn. Ik had de allerbeste homestays en logeeradressen (behalve in Jakarta), maar thuis aan je eigen keukentafel met je eigen pannen je eigen maaltje koken en naar muziek luisteren die nu eens niet te hard en in distortion uit een telefoontje of een slechte geluidsinstallatie kraakt is ongelooflijk fijn. Ik weet dat ik niet zonder Indonesische ervaringen kan, maar ik weet ook waar ik thuis ben. 

woensdag 20 augustus 2025

Stilzitten

Stilzitten is nooit mijn sterkste kant geweest. En de afgelopen maanden heeft mijn reptielenbrein - tegen bewuste wil en dank - misschien ook het gevoel gehad dat ik wat in te halen heb na twee en een half jaar beperkingen waarvan zeker een half jaar 20 uur per dag in bed liggen

Maar op wat stillere momenten denk ik ook: Jezus Bar is dit nu echt allemaal nodig? Met de helft had je ook al een boel gedaan. Ik arriveerde eind juni in Nias, verbleef daar twee weken bij mensen thuis in een klein dorpje, reisde door naar Yogya, 1700 km verderop, via een bezoek aan het Museum in Gunungsitoli (de hoofdstad van Nias). Eind juli reisde ik van Yogya naar Jakarta voor de Niasse diasporagemeenschap en raakte behoorlijk over mijn toeren van die kolkende miljoenenmetropool. Van Jakarta terug naar Yogya, en een week later via Surabaya naar Kupang, ook weer 1500 km verderop. Een week in Kupang met elke dag gesprekken en praatjes, en toen weer terug naar Yogya. Vijf dagen in Yogya en toen naar de Gunung Muria, een gigantische stratovulkaan in Noord-Java waar ik gedurende twee dagen een festival bijwoonde in de oude caldera en op de steile kraterwanden. Zeven uur rijden heen, negen uur rijden terug. Ik reed niet eens zelf. Het was er overweldigend mooi. 





Nu nog drie dagen in Yogya en zaterdag reis ik terug naar Nederland. Pffffff.

Het reizen kost energie in zichzelf, maar het reizen is alleen een middel, geen doel op zich (al hebben al die reisbewegingen wel degelijk waarde op zich: ik vind het heerlijk om uit het raampje van een auto te hangen en het landschap voorbij te zien trekken. Of een middag bivakkeren in een fijn cafeetje in Surabaya bij het treinstation - een cafeetje waar alles open is [geen airco] en geen muziek gedraaid wordt. Daar kan ik dan een hele middag zitten werken terwijl ik op mijn trein wacht en ik vind dat superchill).

Maar ik maak die reizen natuurlijk om op de plek van bestemming iets te doen en die activiteiten kosten ook energie. In Kupang heb ik daar al verslag van gedaan, zowel voor wat betreft werk, als de interactie met mensen




Op het Festival Muria mocht ik iets vertellen over het restitutieproject in Nias - dat kan ik intussen uit de losse pols in het Indonesisch, hoef ik niet meer voor te bereiden. En in Yogya was me een grote eer toebedeeld.

Ik mocht gisteren het academisch jaar openen bij de Vakgroep Geschiedenis van de Universitas Gadjah Mada, de universiteit waar mijn vader een halve eeuw geleden ook al lesgaf. Dat was de hele reden dat wij drie maanden per jaar in Indonesië te vinden waren. Het grote auditorium op de bovenste verdieping van de Faculteit Geesteswetenschappen zat voor een groot deel vol met studenten en staf - ik denk dat er wel 150 mensen waren.




Ik deed wederom verslag van ons project in Nias, in het Engels deze keer om de historiografische implicaties van zo'n restitutie voor het voetlicht te brengen. Het was lastig om een balans te vinden tussen iedereen de credits en de eer geven (waar zo'n openingscollege ook voor bedoeld is) en het vinden van een kritische toon ten aanzien van het koloniale verleden waar ik zelf deel van uitmaak. Daar kreeg ik dan ook kritische vragen over en dat was goed. 

Mijn collega's van het Re:Soundproject waren er (Widya, Margana). Mijn collega's van het Suara-yang-Pulangproject waren er (Doni, Rani). Een oud-student van mijn vader was er (die nu voorzitter is van het landelijke hooglerarenoverleg van Indonesië). En ik merk dat ik dat het fijnst vind: dat iedereen bij elkaar is. Dat we samen dezelfde ervaring ondergaan, ook al betekent die ervaring voor ons allemaal wat anders. Dat ik dat hier in Indonesië kan voelen betekent dat ik ook hier een beetje thuis ben. En ik realiseer me weer dat het zulk een samenzijn (waar dan ook) is wat ik het meest gemist heb toen ik ziek was. 

zondag 10 augustus 2025

Expressie

Ik moet mezelf er af en toe aan herinneren hoe nuttig ik mezelf hier in Kupang de afgelopen dagen heb gemaakt. Ik had hier veel langer willen zijn, net als in Nias en net als in Yogya, maar in de 6 dagen die ik hier heb doorgebracht ben ik superproductief geweest en ik heb ook nog een beetje kunnen oefenen met mijn grenzen aangeven.

Ik wist wat ik hier kwam doen: contacten leggen met mensen van het eiland Flores om misschien volgend jaar in Flores net zo'n restitutieproject te doen als vorige maand in Nias. In Nias was het makkelijk: Doni kende iedereen. Voor Flores moet ik die contacten zelf leggen. Ter plekke. Kupang is daar geschikt voor omdat er Florinezen van allerlei achtergronden in deze provinciehoofdstad (op eiland Timor) wonen voor scholing en werk: Manggarai, Lio, Ngada, Nage - daar heeft Jaap Kunst in 1930 allemaal muziek opgenomen. 

Elcids socialistische pesantren, het Institute for Resource Governance and Social Change (IRGSC), is een fantastische springplank. Want Elcid kent ook iedereen, en iedereen loopt er binnen, ook de Florinezen. 

Door mijn moeheid was het Indonesisch de afgelopen dagen echt weer een worsteling. Het verschil tussen wat ik wil zeggen en kan zeggen is heel groot, en is groter in een nieuw gebied met een nieuwe tongval en andere woorden. En mensen die soms heel, heel snel praten. 

Dus ik bereidde me heel goed voor op de ontmoetingen die ik met mogelijke tussenpersonen tussen mij als Nederlandse curator en brongemeenschappen ging hebben, waaronder de Florinese Rector van de Kupangse katholieke universiteit, en pater van de nog steeds uiterst machtige Societas Verbi Divini (SVD). Ik schreef zinnen uit, zocht woorden op, stelde me goed voor wat de kernzinnen van mijn missie (!) moesten zijn: dat de handeling van het teruggeven van oud erfgoed in zichzelf al belangrijk is, en hoe die kan leiden tot een overdracht van zeggenschap over de opgenomen gezangen, filmbeelden en foto's en tot een gezamenlijk curatorschap over het erfgoed mits relaties over een langere duur onderhouden kunnen worden. Dat had ik in Nias gezien. 

Dankzij die goede voorbereiding liepen alle vier bijeenkomsten met mensen uit de regio Ende, de regio Ngada, het cultuurgebied Lamaholot en Bajawa uiterst vloeiend. Ik heb gisteren mijn aantekeningen uitgewerkt in een verslagje in het Engels en ik sta versteld van wat ik allemaal heb opgestoken van die ontmoetingen in het Indonesisch. Ik kan veel begrijpen. Of ik het goed begrepen heb is een ander verhaal.

Terug in de auto, na de eerste ontmoeting waar mijn contactpersoon had meegezongen met de opgenomen gezangen van bijna honderd jaar geleden en me uitgebreid informeerde over de huidige praktijk ervan, voelde ik een last van me afvallen. En ik vroeg me af waar dat door kwam. 

Ik denk door het feit, simpelweg, dat ik me had kunnen uitdrukken zoals ik wilde en had begrepen wat mijn gesprekspartner had gezegd. Ik had in de dagen ervoor steeds een gevoel van afzondering gehad zonder dat ik er mijn vinger op had kunnen leggen. Het was een verbinding die miste, en die ik pas kon identificeren toen ie weer terug was. 

Deze hoedanigheid van verbale eloquentie is natuurlijk tijdelijk en betrekkelijk, net als gezondheid en soepele relaties. Maar ook met die tijdelijkheid leer ik steeds beter omgaan. 

Risico's

In Nederland zijn we gewend risico's te minimaliseren met preventiemaatregelen. Dat is ontzettend nuttig: autogordels, brandmelders - het scheelt een hoop levens per jaar. Alleen met de fietshelmen wil het nog niet zo lukken. 

In Indonesië doen ze dat ook steeds meer, en de situatie is heel anders dan toen ik er kwam als kind. De risico's die mijn ouders namen zouden ouders vandaag de dag niet meer nemen. Toch ben ik ze er dankbaar voor. Staand in de achterbak van een pick-up met fikse vaart door haarspeldbochten in de bergen. Met leeftijdsgenootjes uren door de sawahs dwalen met als enige begeleider een vriendelijke hond. Ik was toen een jaar of 9, misschien 10. Ik weet het nog omdat het zo leuk was. En ik denk dat ik nu vrij makkelijk in mijn eentje rondreis in landen als Zuid-Afrika en Indonesië omdat ik als negenjarige al ervoer dat ik dat dus kon. Maar ik heb natuurlijk ook altijd geluk gehad - ik ben tot nog toe door de risico's heen gezeild 

In tegenstelling tot mijn jeugd zijn autogordels en brommerhelmen nu verplicht in Indonesië en er wordt stevig gehandhaafd. Maar er is een groot verschil tussen de steden en het platteland. In en om het kleine dorpje Hilisimaetanö op Nias rijdt niemand met een helm. En ik vind het heeeerlijk, zonder helm met wapperende haren op de brommer. Het geeft me net zo'n vrij gevoel als vroeger met mijn vriendinnetjes door de kampong banjeren. Ik kan opgaan in de omgeving.

Ik weet dat het gevaarlijk is. Dat ik - wellicht onnodige - risico's neem. Op provinciale wegen bereikten we soms snelheden tot 70 km/uur. Als er dan een geit onverwacht oversteekt of een steen op de weg ligt dan is het gebeurd. Einde verhaal zonder helm. Maar het is niet gebeurd. 

De Indonesiërs die ik spreek denken niet in termen van het minimaliseren van risico's. Ze dragen een helm omdat ze anders een boete krijgen, niet omdat het veiliger is. In Yogya zie je brommerrijders netjes met een helm op. Vader rijdt, moeder zit achterop, beide met helm. De kindjes tussen hen in hebben geen helm op. Ik zie het zo vaak dat ik er niet eens meer van opkijk. In het kleine stadje Telukdalem op Nias zette Tilik, mijn gids, zijn helm op. In de stad is politie. Zodra we weer buiten de stad waren, zette hij hem weer af. Ik snap het wel. Zonder helm is het veel lekkerder in de warmte. 

Ik schuif dus mee in dat negeren van risico's, altijd gedaan eigenlijk, als ik hier ben. Maar er zijn grenzen. Gisteren vroeg Grace, een van de tieners die het huishouden van mijn gastheer helpt runnen, of ik me niet stoorde aan het feit dat de gastank een beetje riekte. Nu ben ik verkouden, dus ik ruik niet goed, maar toen ze het zei dacht ik: "Verrek, het ruikt hier al een paar dagen een beetje gek." 

Toen ik in Kupang aankwam heeft mijn gastheer heel attent vanuit Jakarta wat gas besteld zodat ik af en toe een omeletje kan bakken. Die gastank staat naast het fornuis in de keuken. Net als andere huizen in Indonesië is de grens tussen binnen en buiten fluïde. Als je alle ramen en deuren openzet dan waait het hier ook helemaal door. Geen airco nodig. Maar 's avonds doet het personeel netjes alle deuren en ramen dicht. Dan is binnen echt binnen. 

Ook in Indonesië voegen ze - ter preventie - een luchtje toe aan het gas, maar het is een ander luchtje dan in Nederland. Ik had het niet herkend als een gaslucht. Toen ik beter ging opletten kon ik het lek in de gasleiding zelfs horen: een hele zachte sis. 

Net als een boetevermijdende brommerhelmdrager had Grace me gevraagd of ik me niet stoorde aan de gaslucht. Het is de preventiemaatregel waaraan sommige Indonesiërs zich storen, niet het potentiële gevaar. Dus ik probeerde het haar uit te leggen in moeizaam Indonesisch. Ik kan intussen alle dimensies van koloniale geluidsarchieven in heel behoorlijke volzinnen uit mijn mond krijgen, maar hoe leg je uit dat de keuken een bom wordt, ontstoken door iets simpels als een lichtknopje, als je die tank laat lekken en 's avonds de ramen dichtdoet. Gelukkig is het woord bom in het Indonesisch hetzelfde als in het Nederlands...

We zetten alle ramen weer open en ik stelde voor om Bapak David (mijn gastheer) een berichtje te sturen. "Dat hoeft niet" zei Grace heel snel, en sloeg onmiddellijk aan het bellen. De huishoudster, die in Om (Oom) Davids afwezigheid het huishouden runt, kwam een uurtje later. Toen bleek dat die gastank helemaal niet in de keuken mocht staan van Om David. De gastank moet buiten staan, want er was al eerder gedoe mee geweest. Ik had drie dagen en vier nachten lang boven een potentiële bom liggen slapen. 

Voor het eerst was ik directief. Ik weet niet zo goed hoe dat moet, bevelen uitdelen, en het brengt mensen van de huishouding de hele tijd in verwarring dat ik geen instructies geef, maar vragen stel. Of er misschien dit of dat mogelijk is. Dat is veel te onduidelijk, en het heeft niets met mijn beperkte taalvaardigheid te maken. 

"De gastank moet ontkoppeld worden en gaat nú naar buiten," zei ik. Dat was volkomen duidelijk en het geschiedde zonder omhaal. Dan maar geen omeletjes. Om David weet nog van niks. Dat laat ik even zo.  

Ach ach, die risico's... Het grootste risico in dit land, lieve lezertjes, gaat niet over gaslekken of rijden zonder helm/gordel. Dat gaat over luchtvervuiling, de ongelooflijke hoeveelheden fijnstof die mensen hier inademen, ik dus ook. Mijn ogen en luchtwegen zijn continu geïrriteerd door de eindeloze vuurtjes langs de weg waar mensen hun afval verbranden, inclusief plastic en deodorantflessen. In Yogya wordt het nu een beetje gereguleerd (met boetes), maar in Kupang nog niet. De dikke rook is overal. 

Dat is eigenlijk het werkelijke gevaar. Ik sta daar een paar weken per jaar aan bloot (een risico dat ik bewust neem), maar mensen die hier wonen staan daar hun hele leven aan bloot en hebben geen keuze. En als je die keuze niet hebt dan denk je niet in termen van risicominimalisering, want dan word je gek. Risicominimalisering is een privilege van mensen en instanties die tot in behoorlijk detail hun omgevingsfactoren kunnen beïnvloeden. Daar ligt dus een verantwoordelijkheid van de overheid, in Nederland net zo goed als in Indonesië (denk aan Chemours of Tata-Steel). 

Zo, nu heb ik het voor mezelf ook allemaal weer recht gepraat. 

dinsdag 5 augustus 2025

Loslaten

In Kupang, meer dan 3.000 km van Nias, zijn er veel dingen heel erg fijn: ik heb een heel huis voor mezelf omdat de eigenaar (die ik vorig jaar ontmoette) in Jakarta is en ik er toch mocht logeren. Grote tuin, gastenverblijven, volledig geëquipeerde keuken, goed gevulde koelkast, dakterrassen (meervoud), en zonnepanelen op het dak. Ik kan met het raam open slapen, met uitzicht op de bomen en de bloemen, en zonder inkijk. Ik hoef geen rot-airco aan, en geniet van de geluidloos, traag wiekende ven aan het plafond van mijn slaapkamer. 

Ik loop weer binnen bij de marxistische pesantren, de NGO IRGSC, van mijn intussen goede vriend Elcid, waar telkens weer nieuwe interessante mensen in en uit lopen, een hapje meeëten, waarbij de ene discussie in de andere overloopt, en studenten mekaar helpen met deadlines. Als we een beetje gaar worden van dat getuur in de computer gaan we een beetje poetsen en schoonmaken in het stoffige kantoor waar alle jaargangen van de kwaliteitskranten die Elcid over tientallen jaren verzameld heeft, verplaatst en gedigitaliseerd gaan worden. 

Ik leun in die fijne ervaringen, het briesje van de zee door de voordeur, de lekkere vis bij de lunch, maar ik balanceer wel op het randje. Mijn lichaam beslist nu mee over of ik iets wil of niet. Voor ik ziek werd, zat ik gewoon zonder helm achterop de brommer en verloor ik me in het langsrijden langs verlichte winkeltjes in de vroege avond. Alles moest wijken voor de herinneringen die ik aan het maken was. Nu doe ik dat ook, op zo'n zelfde brommer, en geniet er heus van, maar ik denk ook: Pfoe, ik ben wel moe. 

Het manifesteert zich vooral in taal. Als ik moe ben, is mijn Indonesisch het eerste wat verdwijnt. Dan kan ik niet meer meedoen. Of liever: ik wil dan gewoon in mijn zowel-binnen-als-buiten-hoedanigheid met rust gelaten worden, omdat het zoveel inspanning vergt een gewone conversatie te volgen en te voeren (in weer een heel erg ander taalgebruik dan op Java en Nias - die eenheidstaal is voor een deel ook slechts theoretisch).

Maar met rust gelaten word je in dit land nooit, maar dan ook helemaal nooit. Altijd wordt er een antwoord van me verwacht, een reactie, een vorm van betrokkenheid. En wat belangrijker is: ik laat me daar ook steeds weer toe verleiden. Ik kan mijn grenzen niet goed aangeven erin, want het liefste word ik bij alles, maar dan ook alles, betrokken. Alles is leuk en interessant: een discussie over biodiversiteit op Timor, en over de theologie van Petrus en Paulus. Maar ik kan het niet écht volgen, alleen maar een beetje. Ik ben gehandicapt.

Vorig jaar liet ik me daar niet door frustreren - of ik ben de frustratie weer vergeten, dat kan ook. Ik blogde niet, toen. Maar ik was toen gewend aan een leven met beperkingen. Ik kon zoveel minder dan ik nu kan. Ik zat nog aan de medicijnen, om het allemaal te reguleren. En ik zat zonder het te weten ook nog met die kapotte heup, die echt veel pijn deed.

Nu laat ik me er wel door ontregelen. Ik heb dat hele huis in een prachtige buitenwijk van Kupang voor mezelf. Ik heb personeel dat voor me knipscheert en al mijn bordjes afwast en mijn onderbroeken wast. Maar als ze een hele middag 85 keer hetzelfde TikTok-filmpje zitten af te spelen, dan ben ik totaal doorgedraaid. En ik ga er niks van zeggen. Nee, echt niet. Ze knipscheren al genoeg voor me. 

Dus ik moet mijn eigen vormen van regulering vinden. Ik hoef niet met alle zintuiglijke indrukken die ik binnenkrijg iets te doen, dus ik hoef ze ook niet allemaal te beheersen. Ook als er 85 keer hetzelfde TikTok-dansje uit een telefoon kraakt dan ben ik veilig. En ik mag het mezelf gunnen een cultural shock te hebben na al dat gereis en een maand in Java zo'n 1500km verderop. Zo'n shock trekt vanzelf weer bij, maar hij is er wel, en hij mag er zijn.

Dus daar leun ik in, en vandaag ging het al beter dan gisteren. Dat ging denk ik vanzelf - juist omdat ik er niet echt iets voor heb gedaan, kan het loslaten plaatsvinden. Zo'n beetje.  


donderdag 31 juli 2025

Terugval

En nu is er een terugval. Mijn kwetsbaarheid die gedurende de afgelopen drie jaar tot aan maart 2025 een invaliderende ziekte was, Long Covid, is er nog steeds. Sterker nog, zo weet ik al best lang: die kwetsbaarheid was er altijd al. Ik kon als kind al niet goed tegen harde geluiden (stofzuigers, wasmachines, een te aanwezige sopraan) en ik was ontzettend snel overprikkeld. De afgelopen jaren heb ik geleerd mijn gedrag daarop aan te passen. Dat ga ik nu dus ook doen. 

In de afgelopen dagen is mijn tinnitus tot loeiende hoogten aangezweld, heb ik weer tremoren in mijn schouders, hartkloppingen en onrustige slaap. Mijn lichaam is in een continue staat van verhoogde alertheid. Tegelijkertijd ben ik traag in het verwerken van binnenkomende prikkels. Multitasken, nooit mijn sterkste punt, is onmogelijk. Het is een waarschuwing van mijn lichaam: ik moet rustiger aan doen. Tempo omlaag. Intensiteit omlaag.

Dus ik kruip weer even in mijn schulp en erger me aan de (overigens enorm beschaafde) medegasten die na twaalven nog rondhobbelen en met deuren klapperen. En ik voel weer hoe ik een jaar geleden in Indonesië ook zo functioneerde. Een boekje lezen, maaltijden laten bezorgen, beetje wegblijven bij de medegasten en hun gillende kindertjes. Ik vond dat toen prima, want ik was er helemaal aan gewend om zo te leven. En nu is het wennen. Wat heb ik de afgelopen maanden veel gedaan! En wat heb ik veel kúnnen doen. Dat was een jaar geleden ondenkbaar.

De terugval bouwde zich op, allereerst omdat ik natuurlijk de afgelopen maand de goden al een beetje verzocht heb met al mijn restitutiepraktijken, en expedities op brommertjes, maar ook omdat ik de afgelopen dagen in Jakarta was. 

Jakarta is een waanzinnige, krioelende, constant overkokende metropool met meer dan 11 miljoen inwoners. De straten zijn 24 uur per dag het toneel van zich stapvoets voortwurmende massa's van toeterende bajaj's/tuktuks, brommers, auto's en brullende vrachtwagens. Hoog boven onze hoofden verrijzen treinsporen op gigantische pilaren om het fileleed in de toekomst niet nog erger te maken - ook die arbeid gaat 24 uur per dag door. Er komen elk jaar 200.000 mensen bij in Jakarta. 

Achterop de brommer of in de auto zie ik mensen passeren en passeer ik mensen met al hun gedachten, ideeën, plannen, ergernissen, verlangens, verdriet, kinderen, familie, vrienden, huisraad, handelswaar op schoot, achterop of in hun rugzak. Ongelooflijk arme mensen, met hun blote voeten over het asfalt. Stinkend rijke mensen in hun geblindeerde BMWs. Hoeveel per minuut? Hoeveel per uur? 

En dat zijn alleen nog maar de gezichten, blikken en lichamen van mensen die ik bewust registreer. Het merendeel van de langsrijders registreert mijn brein niet bewust. Maar mijn lichaam wel, and the body keeps the score. 

Die sensorische overload was niet de enige reden. Ik moest ook weer stevig aan de bak, met ontzettend leuke activiteiten die ontzettend veel van me vergen in een taal die ik maar net zo een beetje beheers. Ik ben eigenlijk de hele tijd boven mijn macht aan het tillen in het Indonesisch. Ik kan me op straat uitstekend redden, mijn uitspraak is goed want ik heb de taal al geleerd als kindje voordat ik kon lezen en schrijven, op mijn gehoor. Maar complexe discussies kan ik eigenlijk niet en die doe ik toch, en dan lijkt het toch nog wat en dan denken mensen dat ik het wel kan en beginnen ze ontzettend complex terug te ratelen en dan begrijp ik er maar de helft van. Zoiets. 

Zaterdag waren Doni en ik uitgenodigd voor een "interactieve discussie" over ons restitutieproject Suara yang Pulang door de Niasse protestantse kerk in Jakarta. In een koffietentje aan de weg, met langs scheurend verkeer en natuurlijk de azan (islamitische oproep tot gebed) in stereo van 20 kanten, stevig versterkt. De enige manier om een discussie onder die omstandigheden doorgang te laten vinden is door die nog steviger te versterken, hetgeen gebeurde. Het was een geweldige bijeenkomst, maar het vergde alles van me.

Zondagmorgen ging ik ter kerke, een kleine ruimte, maar ook alles versterkt: meezingen, bidden, en theologische discussies met de Lutherse dominee. Ook heel leuk. Ook intensief. 

Zondagavond - in groot contrast met de kerk in de ochtend - ging ik naar de experimentele dansvoorstelling Body Migration: I do(n't) want van danseres Siska Aprisia en componist Jay Afrisando in het Goethe-Institut Jakarta in de prachtige groene wijk Menteng waar wij vroeger altijd logeerden bij Johanna en Reinier voordat we naar Yogya doorreisden. Het was stervenskoud in het Goethe-Institut. Wat haat ik airco. Het droogt je slijmvliezen uit en je lichaam moet zich steeds aanpassen van warm naar koud en terug. Dat kan mijn lichaam niet goed. Ik vat altijd kou van airco, ook als ie op 24 graden staat. Maar de voorstelling was prachtig.

Maandag ben ik dwars door Jakarta getrokken om een waanzinnig cadeau dat ik van de Niasse kerk gekregen had naar Nederland te sturen: een tableau van massief tropisch hardhout met een joekel van een kruis erop, speciaal voor mij gemaakt. Het ding is 40 bij 70 cm in omvang en 8 kilo zwaar. Die kan ik dus niet in mijn koffer meenemen. Eerst naar het postkantoor, daar hebben ze een uur zitten infomeren, maar ze kwamen erop uit dat ze tropisch hout niet mochten exporteren. Toen door naar Zuid-Jakarta, naar DHL, waar het in 10 minuten geregeld was, tegen een prijs die ik hier maar even niet opschrijf. Het is allemaal Gods liefde...

Maandagavond had ik een afspraak met een paar Jakartaanse kennissen in een leuk koffietentje in Cikini. Heel hip, heel Europees, en toch ook weer niet. Ik was toen al totaal afgedraaid en had het misschien af moeten zeggen. Maarja, wanneer zie ik die mensen dan wel...?

En dinsdagmorgen, vlak voor ik het vliegtuig terug naar Yogya pakte, had ik nog een officiële ontmoeting met mensen van het Museum Nasional waar ook een deel van de Jaap Kunst Collectie ligt (met name de honderden muziekinstrumenten die hij verzamelde). Weer een verhaaltje doen in het Indonesisch, met alle beleefdheden erbij, weer in de file ernaartoe en daarna in de file naar de luchthaven. Op tijd. 

En dan heb ik het nog niet eens gehad over het hotel, duur, ruim, ogenschijnlijk schoon, maar als je dan beter kijkt lopen er toch kleine kakkerlakjes langs je wastafel, en de wandjes zijn zo dun dat je 's nachts alles meekrijgt van kermend krikkende medegasten. Om 4 uur heb ik heel hard op de muur gebonsd. De oplossing was Indonesisch: ze zetten heel hard de TV aan en gingen door met krikken. Ongewenste geluiden laat je verdwijnen door meer geluid, alsjeblieft niet door stilte...

Geloof en cultuur

Afgelopen zaterdag had de protestantse Niasse kerk in Jakarta een bijeenkomst met mij en Doni georganiseerd voor de Niassers in diaspora over het project Suara yang Pulang (Stemmen die naar huis terugkeren) dat we vorige maand in Nias uitvoerden. Anders dan in Nias omvatte ons publiek deze keer mensen die werken bij kranten, universiteiten, een hoge ambtenaar van de Provincie Noord Sumatra (waar Nias onder valt) was er, er waren vooraanstaande theologen en dominees. Allemaal wilden ze de stemmen van de voorvaderen horen die Jaap Kunst in 1930 opnam en die hun kerk voorheen uit hun diensten (en zelfs uit hun hele cultuur) had verbannen. 

De bijeenkomst begon natuurlijk met gebed:


Maar toen werd het inhoudelijk:







Er ontspon zich een levendige discussie over het belang van deze opnames voor een diasporagemeenschap die zich zelden nog naar Nias begeeft, maar zich wel verbonden voelt en op zoek is naar roots. Jonge jongens van de kerk zongen Psalm 23 (De Heer is mijn Herder) in traditionele Niasse hoho-stijl, in de Li Niha taal, wat voor mij weer een waanzinnige ervaring was want ik ken die tekst heel goed, in zettingen van Schütz en Bach en zelfs John Rutter. Maar een hoho-versie van die woorden van David: Je-zus, wat een culturele dissonantie.

En toen werd ik door de dominee uitgenodigd om zondag met hen ter kerke te gaan. Dat kon ik natuurlijk niet weigeren, maar ik werd er wel een beetje zenuwachtig van. In Indonesië is het ondenkbaar dat je niet gelooft. En wat niet denkbaar is kun je ook niet zeggen. Ik zeg meestal maar dat ik protestants ben en onder moslims hoef je dan verder niks uit te leggen. Maar hier ben ik onder rechtgeaarde protestanten die de bijbel beter kennen dan ik. 

Net als in Zuid-Afrika wordt er dan doorgevraagd: welke protestantse richting dan, waar ga ik ter kerke, hoe vaak, hoe denk ik hier of daar over. Ik vind liegen vervelend, dus ik zeg dan maar gewoon dat ik zing in de kerk. Vier jaar wekelijks in de Anglicaanse kerk in Oxford en incidenteel in de protestantse Dom in Utrecht, en dan begin ik een uitgebreid verhaal over de PKN als fusiekerk. Maar dat ik er omheen draaide was Bapak Pendeta (de dominee) wel duidelijk. Niet getrouwd en kinderloos ook nog natuurlijk. 

Toch hadden we een klik, de dominee en ik, en goede discussies over oud erfgoed en trouw aan de Heere God. Ik heb braaf mijn handen gevouwen, meegebeden, en meegezongen met het happy-clapper-repertoire. Net als in Zuid-Afrika zijn de kerkgangers, inclusief de voorgangers, hier jong en vlot en enthousiast. "We zijn Lutheraans," verklaarde de dominee, "maar qua muziek doen we alles en ik heb maar twee theologische uitgangspunten die ononderhandelbaar voor me zijn: dat Christus de mensgeworden zoon van God is en dat [die ben ik dus vergeten]. De rest is interpretatie." De Nederlandse protestanten kunnen nog wat leren van deze man. 

Het kerkgebouw was wat je in het Indonesisch een gudang zou noemen, niet meer dan een opslagruimte in een onooglijk gebouwtje aan een achterafstraatje in kolkend Jakarta. Er was een lichtgevend kruis in gezet om het een kerks aanzien te geven. De dominee verontschuldigde zich voor deze nederige omstandigheden. Ik vertelde over eerbiedwaardige schuilkerken in Nederland en hoe deze plek me daaraan deed denken, zonder erbij te vertellen dat die schuilkerken vaak katholiek waren. 



En ik vertelde hem dat mijn overgrootvader een Lutherse dominee in Duitsland was - en dat is waar. En het maakte me in de war, want ik stond daar met mijn ogen open te doen alsof ik stond te bidden, wat ik huichelachtig vond, maar het feit dat ik het huichelachtig vond is eigenlijk al heel protestants. Ik ben protestants van cultuur, maar niet van geloof en het schuurt als ik daar in de kerk mee sta te doen. Dat voelde ik in Oxford ook al. 

Maar die schuring geeft ook een ongelooflijk interessante dimensie aan de interactieve discussie die we een dag eerder over de opnames van Jaap Kunst hadden gehad. De voorouders van deze protestantse Niassers hebben hun oude gewoonten moeten afzweren in opdracht van een kerk waarvan ze zich nu onlosmakelijk onderdeel voelen. De kerk is hun thuis, hun anker - dat voelde ik die zondag in die gudang. 

Maar ze vertelden me ook hoezeer ze kippenvel kregen van die voorouderlijke gezangen die Kunst heeft opgenomen en die ik liet horen. De dominee, die de oude culturele gebruiken een warm hart toedraagt en hoho misschien wel verder wil integreren in de dienst dan alleen voor de psalmen van David, vertelt me dat ie voorzichtig moet zijn, omdat er genoeg mensen in zijn kudde zijn die er niets van moeten hebben, die heidense, achterlijke toestanden. "Ze zijn bang voor syncretisme", verklaarde de dominee. 

En hij is dus wel iemand tegen wie ik dan kan antwoorden: "Voor mij, afkomstig uit een protestants Europees land, is die positie vervreemdend, want vanuit mijn perspectief zijn mensen uit Nias die protestants zijn geworden ook syncretisch." Dat standpunt begreep hij, al was hij het er duidelijk niet mee eens. En zulke discussies zijn me dus goud waard. Ook al moet het in mijn steenkolen-Indonesisch.

Oleh-oleh

Om de overgang van Indonesië naar Nederland vorm te geven (en de scherpe randjes er een beetje af te halen) schrijf ik nu thuis aan mijn keu...