In Yogya en omgeving hangt Jan Terlouws spreekwoordelijke touwtje nog uit de brievenbus. Omdat binnenruimtes en buitenruimtes in elkaar overgaan is het dichtdoen - laat staan op slot doen - van ruimtes relatief. Natuurlijk houd ik paspoort, telefoon en portemonnee bij me of in een afgesloten kastje, maar verder liggen spullen gewoon in en om het huis. Deuren kunnen dicht, maar dat hoeft niet altijd, want er is altijd wel iemand op het terrein die min of meer deel is van de huishouding.
Ik heb twee weken alleen doorgebracht op het erf van mijn hospes, diep in het bos. Ik heb me geen moment onveilig gevoeld, behalve als ik langs de valse honden van Pak Pekik moet. Het is opnieuw een voorrecht. De mensen om mij heen kan ik zo makkelijk vertrouwen omdat ze deel zijn van een gemeenschap die nergens heengaat; eventuele gestolen waar of misdrijven kunnen nergens verborgen worden. Je moet dat maar willen om je touwtjes uit je brievenbus te kunnen hebben hangen. Ik heb the best of both worlds: de sociale controle van een gemeenschap waar ik me niet zelf naar hoef te voegen als ik maar niet steel of me misdraag.
Maar ook zonder dit gegeven is iedereen die ik tegenkom betrokken. We zijn immers nieuwsgierig naar elkaar. Dat leidt soms tot grappige situaties. Wildvreemde mensen die voor mij gaan uitzoeken waar ik het beste mijn fiets kan neerzetten zodat ie niet gestolen wordt."Je moet begrijpen," zeggen ze dan, "dat de dingen hier niet zo goed gaan als in jouw land. Er is werkelijk een mogelijkheid dat mensen je fiets stelen hier."
Op zo'n moment is het leuk dat ik Indonesisch kan, en kan uitleggen hoe het zit met de fietsendiefstal in Nederland. En dat je je fiets daar op slot moet zetten, bij voorkeur met een slot dat steviger is dan de fiets. Maar niemand gelooft me, natuurlijk. Hier zet je je fiets niet op slot. Er is altijd wel iemand die zegt er op te letten en dat ook doet. "Zet hem hier maar neer hoor." "Moet ie op slot?" "Nee joh! Ik ben er toch?" "OK, dankjewel." En fooien daarvoor worden weggewuifd - niet nodig.
Gisteren was ik aan het fietsen in de sawahs en omdat ik er een hekel aan heb dezelfde weg terug te gaan als ik gekomen ben, vond ik op google maps een weg die me een mooi rondje kon laten rijden. Maar in het echt kon ik die weg niet vinden.
Voor de moskee in het dorpje stond een jongen van een jaar of vijfentwintig. Hij vroeg me in het Engels of hij me misschien kon helpen. Ik legde bovenstaande uit in het Indonesisch en hij zei dat de weg die ik zocht achter de muur lag waar we tegenaan keken.
Ik wijs je de weg wel, zei hij, en holde op zijn slippertjes naar huis om zijn fiets te pakken en met me mee te rijden. We hobbelden op onze fietsen door het dorp. Mas Faridi was dolblij zijn Engels te kunnen oefenen, ik vond het leuk om Indonesisch terug te babbelen.
Hij is bijna klaar met een zesjarige predikersopleiding aan de Islamitische Universiteit in Yogya en heeft de hele verdere dag de ook bij mij aanwezige vooroordelen over vrome moslims zowel overhoop geschoffeld als bevestigd. Zoals dat gaat met vooroordelen. Die ijken zich telkens weer aan de perfide stereotypen die een mens met zich meedraagt, als nauwelijks herkenbare en nauwelijks erkende versteende reducties van wat we ervaren of denken te ervaren. Wat ik ervaar als afwijking of bevestiging van iets wordt gevoed door dat stereotype als verborgen norm, en daar baal ik van. Het enige antwoord daarop voor mij is het stereotype herkennen en erkennen als reductie en verstening.
Om te beginnen is het kennelijk voor Mas Faridi geen enkel probleem om met een niet-islamitische vrouw van boven de 40, ongetrouwd nog wel, op stap te gaan. Over al die aspecten van mijn identiteit was ik maar meteen heel duidelijk geweest. We praatten over muziek, kunst en cyultuur - allerlei soorten -, verschillen tussen landen (in Nederland is het niet zo gek om niet te trouwen - dat wist ie al, en de voordelen daarvan beaamde hij zelfs), en verschillende geloofsovertuigingen. Ik corrigeerde zijn Engels; hij corrigeerde mijn Indonesisch.
Toen hij me bij de hoofdweg had gebracht waren we in zo'n levendig gesprek beland dat ik voorstelde om een kopje thee te drinken zodat ik hem kon bedanken. In plaats daarvan koos hij voor een ijscoman aan de weg, waar je van die klonters koude zoete gelei en iets melkachtigs in een zakje met een rietje kan kopen. Ik ben vergeten hoe het heet, maar het is erg lekker en je krijgt er gegarandeerd buikpijn van. Dus ik sloeg even over en kocht er een voor hem.
Bij de ijscoman stond het halve dorp te praten over het Bantul Art Festival, met Ketoprak, Wayang Kulit, allerlei mooie voorstellingen. "Als je zin hebt, rijd ik je er zo heen op de brommer", zei Faridi. Dat leek me wel een leuk idee. Dus we besloten die avond af te spreken op het kruispunt bij de suikerfabriek. Hij zou een extra helm voor me meenemen.
Thuis dacht ik "Ik zou dit nergens anders ter wereld doen: bij een wildvreemde jongeman achterop de brommer springen. In Nederland niet, in de rest van Europa niet, om over Zuid-Afrika en India maar te zwijgen."
Toch heb ik het in Indonesië al verschillende malen gedaan. In Yogya, op weg naar de vogeltjesmarkt, op Sumba op weg naar een begrafenis. Beide keren dacht ik bij mezelf: is dit wel verstandig? Maar beide keren voelde mijn intuïtie goed en daarom besloot ik het wel te doen. Die intuïtie was hier ook goed.
Ik checkte het nog wel even bij Mbak Nonik, maar zij zei: "Als hij een godsdienststudent is zal het wel goed zitten met zijn bedoelingen." Ik had mezelf ook al op dat argument betrapt, al slaat dat natuurlijk nergens op. Maarja. Kwaad kan hij me niet echt doen; ik ben twee koppen groter en ook wat breder, en als hij vervelend wordt bel ik gewoon een gojek om me thuis te brengen.
Maargoed. Ik had dus een hartstikke leuke avond met Mas Faridi. We reden op de brommer naar Bantul, giechelden over de belachelijk lange openingsceremonie met het plaatstelijke school-symfonie-orkest en het gezamenlijk zingen van het volkslied, en we bekeken daarna de ketoprakvoorstelling over de verdrijving van de Nederlanders en de oprichting van de republiek - weer grote hilariteit natuurlijk.
En in zo'n slaperig plaatsje als Bantul was ik natuurlijk de enige witte. Mas Faridi was niets minder dan ontsteld toen we het festivalterrein op liepen. "Oh my God", zei hij in onvervalst Indonesisch Engels. "Iedereen staaaaaart naar je". "Dat is waar ook", dacht ik. Ik ben er al weer aan gewend; in elk dorp dat nauwelijks of niet buiten de Yogyase ringweg ligt, word ik net zo aangestaard en nageroepen als in de binnenlanden van Sumba. Ook ik ben onderhevig aan stereotypen in de hoofden en harten van mijn medemensen. "Wen er maar aan," zei ik tegen Faridi. "Ik ben de freak in de freakshow - voorstelling of niet - en jij bent nu mijn mede-freak." Daar moest hij erg om giechelen.
Na de voorstelling kwamen we over onze respectievelijke expertises te spreken, over het belang van muziek voor het uitdragen van geloof, en over het overdragen van kennis. Hij komt op me over als een zelfstandig denker, die op inhoud gericht is. Hij is nieuwsgierig, wil weten hoe het zit, vraagt door. Je mag dat verwachten van een student aan een universiteit, maar het geldt zeker niet voor al mijn studenten in Nederland. Weer een vooroordeel over vrome moslims ontkracht.
En toen ie me netjes in het bos voor mijn huis had afgezet zetten we de discussie over zingen, reciteren en het overdragen van geloof en kennis nog even voort. Ik vertelde hem over een gebed dat ik alleen op vrijdag hoor (de zondag voor moslims) en dat me recht in het hart raakt. Het is - in tegenstelling tot de overstuurde kakofonie van het reguliere 5-keer-per-dag gebed - mooi gezongen, in een aarzelende zoekende modus met alleen grote tertsen en kwarten en af en toe een overmatige secunde.
"Oh, is dat deze?" vroeg hij, en begon ondanks zijn eerdere stellige uitspraak dat hij niet kan zingen en geen wijs kan houden het gebed te zingen. Midden in het stille bos. Het was prachtig, op toon, met een helder, rond timbre. Elk woord sprak hij met aandacht en precisie uit en ik kon het niet verstaan maar het raakte me. Het is geen gebed, legde hij uit, en ook geen zang, maar een recitatie uit de Koran.
Welk vers zing je, vroeg ik, toen hij uitgezongen was. Dat wist ie niet, en hij had het zich ook nog nooit afgevraagd. Beheers je dan geen Arabisch, vroeg ik. Nee, hij sprak geen woord Arabisch. "Ik hoef alleen te weten hoe je deze passages moet leren aan kinderen die ze moeten zingen in de pesantren, de Koranschool," zei hij. "Daar heb je geen Arabisch voor nodig."
Dus ik kauwde de rest van de avond op een gevoel van bevestiging dat ik bij uitzondering liever kwijt dan rijk was...
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
SARS‑CoV‑2 revisits
Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken. Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...
-
Gisteren kwam Citra me samen met haar twee volwassen kinderen ophalen. Het was een ontroerend weerzien. De laatste keer dat we elkaar zagen ...
-
Poef! Twee dieppaarse streepjes op mijn SARS‑CoV‑2-zelftest. Dat was even schrikken. Niet dat ik me onkwetsbaar had gewaand, met - welgetel...
-
En vijf dagen na mijn college in het Engels in Yogya lukte het me alsnog: college geven in het Indonesisch. Ik ben hier in Timor op uitnodig...
Lieve Bar, heb je iets van de aardbeving gemerkt? Liefs,
BeantwoordenVerwijderenEmile
Niets. Was bijna 700 km verderop. Zo'n groot land toch... Xxx
BeantwoordenVerwijderen