Ik ga een geweldig avontuur tegemoet. Althans, dat denk ik. Morgen kom ik aan op het Indonesische eiland Nias. Ik ben er nog nooit geweest.
Samen met mijn Niasse collega Doni en een promovendus uit Sumatra, die ook klankkunstenaar, sound producer, muziekinstrumentenbouwer en componist is, ga ik een dialoog opzetten, tussen de nazaten van hen wier stemmen Jaap Kunst in 1930 vastlegde in Zuid-Nias en de poortwachters (ik dus) van dit tot nu toe in Europa opgeslagen materiaal: tientallen geluidsopnames (op wasrollen, nu gedigitaliseerd), zwijgende film en tientallen foto’s. Het project heet Suara yang Pulang (Stemmen die naar huis terugkeren).
In navolging van een prachtig restitutieproject in Kupang, West-Timor (ruim 4.000 km oostelijker), vorig jaar september, werd ik zomaar uit het niets gemaild door ene Doni uit Nias. Hij had dit persbericht van de UvA over de restitutie gezien, en was toen op onze website beland waar bijna alle geluidsopnamen van Jaap Kunst online te vinden zijn. “Het is ongelooflijk” zei hij. “Ik hoorde op één van de opnamen mijn eigen overgrootvader zingen.” We hebben een uur zitten videobellen over hoe mooi het zou zijn als anderen in Nias ook kunnen kennismaken met dit materiaal. Het staat sinds een jaar online, maar niet iedereen weet het te vinden.
In maart kreeg ik een appje van hem. Hij was in Nederland met zijn vrouw. Op vakantie. Vind je het leuk om de rest van de collectie ook te zien? vroeg ik: de foto’s, de muziektranscripties, de etnografische rapporten. Die zijn nog niet gedigitaliseerd.
Een hele middag hebben we in de bibliotheek van de UvA de foto’s zitten bekijken. Doni kon bij elke foto aan de hand van het patroon van de stenen in het centrale plein zien welk dorp het was: Hilisimaetanö, Bawömataluö, Hilibötödanö, Olayama. Ik schreef driftig mee.
Na dat bezoek kreeg Doni een idee. Er is elk jaar in juni een folklorefestival op Nias, vertelde hij, met zang en dans en typisch regionaal eten, het Maniamölö Fest. Daar zouden we een tentoonstelling over dit materiaal kunnen organiseren, met gedigitaliseerde geluidsopnamen, gedigitaliseerde foto’s en zwijgende film met spectaculaire dansen.
Jaap Kunst was een beetje verliefd op Nias. Op de melodieën en de ritmes van de muziek die hij er hoorde, maar ook op de natuur en de magnifieke adathuizen. Samen met de schilder Rudolf Bonnet reisde hij in april en mei 1930 dorp na dorp af om zogenaamde hoho op te nemen met zijn Amberola 50 fonograaf (zowel voor opnemen als afspelen). Intussen fotografeerde en schetste Bonnet de ene beeldschone jongeling na de andere. Hoho omvatten een soort verhalende zang met gedeelde voorouderlijke wijsheden.
De Lutheraanse zending, die vanaf het midden van de 19de eeuw ongenadig huisgehouden heeft op het eiland (mensen moesten hun voorouderbeelden uit hun huizen verwijderen en vernietigen om door de poorten van de hemel te komen en door Christus in genade ontvangen te worden), heeft er alles aan gedaan de hoho uit te bannen. Maar het is ze lekker niet gelukt. Hoho worden nog steeds gezongen. Jaap Kunst was woedend op die zendelingen die de Niassers eindeloos psalmen lieten zingen. “Ik weet niet met wie ik meer medelijden moet hebben,” verzuchtte hij in één van zijn rapporten, “met die arme Niassers of met die arme Bach”.
De zendelingen, Kunst, Bonnet, ze bouwden hun loopbanen in en op de kolonie. De kolonie was het materiaal, de grondstof waarmee ze hun werk konden doen en konden vormen: als natuurlijke hulpbronnen en arbeidskrachten maar ook als onderwerpen van schoonheid en fantasie, en van beschavingsoffensieven natuurlijk. Allen hadden ze toonaangevende posities in een koloniale samenleving en ze konden maar in beperkte mate reflecteren op de privileges die deze posities hen verschaften – net zoals wij straks door latere generaties aangesproken zullen worden op de klimaatcrisis, Gaza, de kippen en de varkens in de bio-industrie, de Oeigoeren en andere “stille” genocides waarover genoeg te vinden is, maar die we niet altijd durven benoemen.
Want zelf ben ik ook totaal verstrengeld met die koloniale structuren. Als echte avonturiers bouwden mijn grootouders een bestaan op in de kolonie, eerst in de olie, later in het grondbezit. En nu verdien ik mijn brood met de ontmanteling van hun privileges, omdat ik zelf (nog steeds) ook zulke privileges geniet, inclusief een gedeeltelijke worteling in het land van onttrekking met bijbehorende talige en culturele verbintenissen, omdat ook ik er een aanzienlijk aantal kinderjaren heb doorgebracht.
Maar die ontmanteling wordt in toenemende mate van meerdere zijden uitgevoerd. Dankzij Doni’s ongelooflijke inspanningen is het Maniamölö Fest nu in volle gang. Na zijn bezoek in maart nam hij digitale kopieën mee. Hij maakte banners met informatie over Jaap Kunst, over de opnametechniek op wasrollen. Hij instrueert jonge inwoners van de dorpen om als gids op te treden en zich dit erfgoed eigen te maken door anderen erover te vertellen. En het belangrijkste: hij laat de nazaten van hen wier stemmen Kunst in 1930 opnam, de opnamen horen. Ze zijn soms tot tranen toe geroerd. Altijd hadden ze de namen van hun voorouders gekend en over hen gehoord. Nu horen ze voor het eerst in bijna honderd jaar hun stemmen.
In de ruimtes waaruit de voorouderbeelden ooit verwijderd moesten worden weerklinken opnieuw orahua (rituele recitaties). Ze liggen niet meer stilletjes opgeslagen op geluidsdragers in Europa maar worden onderwerp van discussie door mensen die deze klanken kunnen duiden. Waar Jaap Kunst nog net de namen van de zangers noteerde, maar ze als niet meer dan een “specimen” (zijn eigen formulering) beschouwde van een onveranderlijk en tijdloos “etnos”, daar worden deze mensen nu weer met hun geijkte voorouderlijke titels aangesproken. Ze krijgen hun persoonlijkheid terug omdat ze iemands voorouder zijn, en als zodanig nog steeds een rol spelen in het leven van mensen die nu in Nias wonen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten